1.3.Bij besluit van 14 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de verplichtingen die behoren bij een pgb, zoals vermeld in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa. De pgb-administratie bevat volgens het zorgkantoor onjuistheden, onregelmatigheden en tegenstrijdigheden. Bovendien blijken de geleverde diensten van [naam V.O.F.] geen AWBZ-zorg te zijn, zodat het pgb daaraan niet mocht worden besteed.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellante meent, de verantwoordingsbesluiten over 2013 niet zijn aan te merken als vaststellingsbesluiten, zodat voor dat jaar niet artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toetsingskader vormt, maar artikel 4:48 van de Awb. De rechtbank is verder van oordeel dat geen duidelijk beeld kan worden verkregen of de zorg die appellante heeft ontvangen in overeenstemming is met de daarvoor betaalde bedragen. Met de overgelegde stukken is niet inzichtelijk geworden op welke dagen zorg is geleverd en hoeveel zorg per dag. Er is in 2012 een bedrag van € 1.800,- gefactureerd, maar dat bedrag komt niet overeen met de bedragen die uit de overgelegde urenspecificaties (€ 1.860,-) en uit de bankafschriften (€ 1.350,-) volgen. Appellante wist of behoorde te weten dat de subsidievaststelling over dat jaar onjuist was. In 2013 komt wat is overeengekomen in de zorgovereenkomst en is gefactureerd (€ 1.800,-) ook niet overeen met wat uit de overgelegde urenspecificaties volgt (€ 1.920,-). Bovendien zijn over 2013 geen bankafschriften overgelegd, zodat niet controleerbaar is wat daadwerkelijk aan [naam V.O.F.] is betaald. De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor zich over de door [naam V.O.F.] achteraf gemaakte reconstructie van de daadwerkelijk geleverde zorg terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de hand daarvan de besteding van het pgb niet objectief gecontroleerd kan worden. Vooropstaat dat het achteraf opstellen van zorgovereenkomsten en facturen en het achteraf aanpassen van stukken om de administratie ‘sluitend’ te maken, niet is toegestaan. Bovendien bestaat er onvoldoende samenhang tussen de overgelegde stukken. Over 2014 is eveneens sprake van onduidelijkheden in de administratie. In de zorgleveringsovereenkomst met ingangsdatum 1 januari 2014 is afgesproken dat alle noodzakelijke en/of gewenste zorg zal worden geleverd door [naam V.O.F.]. Er zijn echter geen afspraken gemaakt over de te verlenen zorgfunctie en het uurtarief. Uit de zorgovereenkomst blijkt wel dat voor begeleiding individueel een bedrag van € 55,34 per uur in rekening wordt gebracht, maar uit de facturen die appellante over 2014 heeft overgelegd is op te maken dat er een bedrag van € 59,27 per uur in rekening is gebracht. Uit de over 2014 overgelegde facturen blijkt dat voor begeleiding individueel een bedrag van € 357,43 is gefactureerd terwijl uit de overgelegde urenspecificaties over 2014 een bedrag van € 453,42 volgt. Bovendien heeft appellante over 2014 geen bankafschriften overgelegd waaruit kan blijken dat de facturen daadwerkelijk zijn voldaan.
3. Appellante heeft in hoger beroep in grote lijnen herhaald wat zij in beroep bij de rechtbank tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. Zij heeft deze hierna te bespreken gronden nader toegelicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
(…)
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
4.1.2.Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bestuursorgaan bij de vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
4.1.3.Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
4.1.4.Op grond van artikel 2.6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rsa kan een verleningsbeschikking worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de verzekerde de bij of krachtens artikel 2.6.9 opgelegde overige verplichtingen niet nakomt.