ECLI:NL:HR:2019:955

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
19/02193
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2019, nr. 18/2736 WAO-V, die betrekking heeft op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 14 mei 2018. De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en stelt vast dat er geen wettelijke basis is voor het indienen van een cassatieberoep tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in deze specifieke situatie. Dit is in lijn met artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad alleen kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen wettelijke bepaling is die het beroep in cassatie openstelt tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in dit geval, verklaart de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk. De Hoge Raad ziet verder geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is uitgesproken op 14 juni 2019 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02193
Datum14 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2019, nr. 18/2736 WAO-V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betreffende een verzoek van belanghebbende tot herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2018.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als deze, die is gedaan op verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.