ECLI:NL:CRVB:2018:639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en bewijslevering door appellante
In deze zaak heeft appellante op 10 maart 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft appellante verzocht om aanvullende stukken te overleggen, waaronder bankafschriften. Appellante heeft op 31 maart 2015 stukken ingeleverd bij de balie van het gemeentehuis en ontving een afgiftebewijs. Het college heeft echter de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat appellante de gevraagde bankafschriften niet binnen de gestelde termijn had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat de bankafschriften niet zijn ingeleverd. De Raad stelt dat het afgiftebewijs in beginsel het vermoeden kan wekken dat alle opgevraagde gegevens zijn verstrekt, vooral omdat er geen controle heeft plaatsgevonden op het moment van afgifte. De Raad oordeelt dat het college in dit geval niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder appellante de gelegenheid te geven om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij het college ook ontbrekende gegevens kan opvragen. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.004,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.