ECLI:NL:CRVB:2020:1345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die hun beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellanten hadden op 7 september 2017 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag op 8 november 2017 buiten behandeling gelaten omdat niet alle gevraagde gegevens tijdig waren ingeleverd. Appellanten hebben meerdere stukken overgelegd, maar het college stelde dat de gegevens niet volledig waren en dat dit leidde tot het buiten behandeling laten van de aanvraag op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij alle gevraagde stukken tijdig hebben ingeleverd en dat het college niet duidelijk heeft gemaakt welke stukken ontbraken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college het bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten slechts gedeeltelijke informatie hebben verstrekt en dat zij niet in staat waren om de ontbrekende gegevens te overleggen. De Raad heeft ook benadrukt dat de aard van het besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten, betekent dat gegevens die na het besluit zijn verstrekt, in beginsel geen betekenis hebben voor de beoordeling van de aanvraag. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten en dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde.