Uitspraak
1 december 2014, 14/6901 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 december 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellante had op 18 november 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en moest op verzoek van het college documenten over haar partner's bank- en spaarrekeningen aanleveren. Appellante heeft op 7 januari 2014 documenten ingeleverd bij een balie, maar het college heeft deze documenten niet erkend als tijdig ingeleverd. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op 20 januari 2014, omdat de gevraagde gegevens niet of niet volledig waren verstrekt. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de stukken tijdig heeft ingeleverd en dat het college had moeten vermelden welke stukken waren ingeleverd in de ontvangstbevestiging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de opgevraagde stukken daadwerkelijk heeft ingeleverd en dat de ontvangstbevestiging niet voldoende bewijs levert. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.