1.1.Appellanten ontvingen vanaf 24 november 2008 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.1.In het kader van het project ‘Vermogen in het buitenland’ (project) dat op 1 september 2014 is gestart, heeft het college een risicoprofiel opgesteld voor onderzoek. Geselecteerd zijn personen die een geboorteplaats buiten Nederland hebben, sinds 2010 één of meerdere keren langer dan 28 dagen met vakantie in het buitenland zijn geweest en een lopende uitkering ontvangen. Uit de aldus geselecteerde bijstandsgerechtigden heeft het college een steekproef getrokken. Appellanten pasten in het profiel en vielen in de steekproef.
1.2.2.Vervolgens heeft in opdracht van het college en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) onderzoek verricht naar bezit van onroerende zaken van appellanten in Turkije. Op 23 september 2014 heeft een internetonderzoek plaatsgevonden waarbij webpagina's van de afdeling onroerendgoedbelasting van de gemeente [gemeente] en de Turkse Belastingdienst zijn bezocht en heeft op 13 november 2014 een buurtonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage vermogensonderzoek van 19 november 2014. Hieruit komt naar voren dat de namen van appellanten op de bezochte webpagina's voorkomen. Appellante heeft een ontroerend goed belastingaangifte ingediend in verband met een gebouw, waarvan de kadastrale gegevens bekend zijn. Uit buurtonderzoek blijkt dat dit een appartementencomplex van vier verdiepingen betreft.
1.2.3.Bij brieven van 12 januari 2015 en 26 januari 2015 heeft een handhavingsspecialist van het team Handhaving van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht (handhavingsspecialist), onder verwijzing naar de onderzoeksbevindingen, appellanten onder andere verzocht informatie te verstrekken over het bezit van onroerende zaken en ander vermogen. Bij de brief van 26 januari 2015 heeft hij appellanten meegedeeld dat de gevraagde gegevens voor 9 februari 2015 moeten worden verstrekt. Mr. Gürses heeft namens appellanten op deze verzoeken gereageerd bij brieven van 15 januari 2015 en 6 februari 2015, maar niet de gevraagde gegevens verstrekt.
1.3.1.Bij besluit van 17 februari 2015 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 9 februari 2015 opgeschort en appellanten in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken, nu uiterlijk voor 27 februari 2015. Appellanten hebben een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 17 februari 2015.
1.3.2.Bij besluit van 9 april 2015 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 9 februari 2015 ingetrokken omdat zij, ook niet nadat zij daartoe nogmaals in de gelegenheid waren gesteld, de gevraagde gegevens niet hebben overgelegd. Appellanten hebben ook tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.3.3.Bij besluit van 1 juni 2015 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opschorting was “ingehaald” door de intrekking bij het besluit van 9 april 2015, en laatstgenoemd besluit gehandhaafd. Aan bestreden besluit I ligt onder andere ten grondslag dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van een stuk akkerland dat op naam staat van appellant en van een stuk grond met daarop een gebouw dat op naam staat van appellante. Appellanten hebben, voor zover hier van belang, onvoldoende informatie verstrekt over de waarde van deze onroerende zaken. Als gevolg daarvan is niet duidelijk wat het positieve vermogen van appellanten is en is het ook niet mogelijk dat vermogen te salderen met de negatieve vermogensbestanddelen.
1.4.1.Appellanten hebben zich op 4 mei 2015 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand.
1.4.2.Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 26 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 december 2015 (bestreden besluit II), afgewezen.
1.5.1.Appellanten hebben zich op 22 januari 2016 opnieuw gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand.
1.5.2.Bij besluit van 7 maart 2016, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 mei 2016 (bestreden besluit III), heeft het college ook deze aanvraag afgewezen.
1.6.1.Appellanten hebben zich op 30 november 2016 wederom gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand.
1.6.2.Bij besluit van 7 februari 2017, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2017 (bestreden besluit IV), heeft het college ook deze aanvraag afgewezen.