Uitspraak
17.1848 WW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, die vanaf 1 februari 2008 voor zijn moeder werkte op basis van een persoonsgebonden budget, een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend op 24 november 2014, met terugwerkende kracht tot 9 januari 2012. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet binnen de vereiste termijn van 26 weken na de referteperiode had aangevraagd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant als werknemer moet worden aangemerkt, maar het Uwv heeft de uitkering alsnog geweigerd op basis van de termijnoverschrijding.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat hij onjuist geïnformeerd zou zijn door het Uwv. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant na het overlijden van zijn moeder geen navraag heeft gedaan bij het Uwv over zijn rechten en dat hij pas na uitputting van zijn spaargeld een aanvraag heeft ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de termijnoverschrijding wordt afgeweken.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente is afgewezen. De Raad heeft benadrukt dat de uitkomst van juridische procedures onzeker is en dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.