In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de afwijzing van haar dwangsomverzoeken door het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de door appellante ingezonden mutatieformulieren niet kunnen worden aangemerkt als aanvragen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het college niet verplicht was om op deze formulieren een besluit te nemen, en er dus ook geen sprake was van niet tijdig genomen beslissingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar vernietigde wel het deel waarin de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten ongegrond werden verklaard, en verklaarde deze beroepen niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden en wees het verzoek om schadevergoeding af. Het college werd veroordeeld in de kosten van appellante tot een bedrag van € 33,10.