Op 19 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek van appellant, werkzaam bij de voormalige politieregio, om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. Dit verzoek was eerder afgewezen door de korpschef op grond van zwaarwegend dienstbelang. Echter, in maart 2014 werd het verzoek alsnog toegewezen, met terugwerkende kracht. De korpschef verklaarde in een bestreden besluit de bezwaren tegen de eerdere besluiten ongegrond en weigerde wettelijke rente te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de korpschef met het besluit van maart 2014 geen beslissing op bezwaar had genomen, maar opnieuw op het verzoek om bevordering had beslist. De Raad oordeelde dat de korpschef het bezwaar tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk had moeten verklaren en dat appellant recht had op vergoeding van de kosten van bezwaar. Tevens werd vastgesteld dat de wettelijke rente over de nabetaling van het salaris vanaf 1 december 2012 had moeten lopen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de schending van de Algemene wet bestuursrecht niet had onderkend en dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding voor appellant.
De uitspraak van de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond, en kende appellant een schadevergoeding toe van € 2.000,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, evenals een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een totaalbedrag van € 1.503,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.