ECLI:NL:CRVB:2018:596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
15/5135 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van wettelijke rente na bevordering binnen de politieorganisatie

In deze zaak heeft de korpschef van politie hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van betrokkene tegen een afwijzing van zijn verzoek om bevordering werd gegrond verklaard. Betrokkene, werkzaam bij de voormalige politieregio, had op 27 december 2013 verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en oordeelde dat betrokkene bevorderd moest worden. Na de uitspraak heeft de korpschef een nieuw besluit genomen, waarbij betrokkene werd bevorderd, maar hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente vanaf de bevorderingsdatum.

Tijdens de zitting heeft de korpschef het hoger beroep ingetrokken en betrokkene heeft zijn beroepsgronden tegen het nadere besluit laten vallen, maar bleef bij zijn verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat de ingangsdatum van de wettelijke rente de eerste dag van de maand na de bevorderingsdatum is, en dat de korpschef wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat hij in verzuim zou zijn geweest. De Raad heeft de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van betrokkene in hoger beroep vastgesteld op € 1.753,50.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente en de verplichtingen van bestuursorganen bij het nemen van besluiten na bezwaar of beroep. De Raad heeft de relevante jurisprudentie in overweging genomen en geconcludeerd dat de korpschef niet kon volhouden dat de wettelijke rente pas later zou ingaan, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

15/5135 AW, 16/1964 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 1 maart 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2015, 15/197.
Namens betrokkene heeft mr. N.D. Dane, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de uitspraak van 10 juni 2015 heeft appellant op 1 maart 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit). Daarop heeft betrokkene zijn zienswijze gegeven en verzocht om veroordeling van appellant tot vergoeding van de wettelijke rente.
Desgevraagd hebben partijen een schriftelijke reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/2826 AW, 16/1441 AW,
16/2182 AW, 17/3705 AW en 17/4027 AW plaatsgevonden op 18 januari 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have. Namens betrokkene is mr. Dane verschenen.
In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio] , laatstelijk in de functie van [functie] Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van [functie] naar [functie 2] is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Betrokkene heeft op 27 december 2013 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Bij besluit van 18 juli 2014, gehandhaafd bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit), heeft appellant dit verzoek afgewezen.
2. Bij de uitspraak van 10 juni 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3. Ter uitvoering van de uitspraak van 10 juni 2015 heeft appellant bij het nadere besluit opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist, betrokkene bevorderd naar de functie van [functie 2] GGP met ingang van 1 november 2010 en aan betrokkene de kosten van het bezwaar vergoed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft ter zitting van de Raad het hoger beroep ingetrokken.
4.2.
Betrokkene heeft ter zitting van de Raad de beroepsgronden tegen het nadere besluit laten vallen en te kennen gegeven dat het hem nog slechts gaat om vergoeding van de wettelijke rente. Dit betekent dat er, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen grond meer is het nadere besluit in de beoordeling te betrekken.
4.3.
Betrokkene heeft verzocht om appellant te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente. Daarbij heeft betrokkene zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
20 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2522), op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van de wettelijke rente is de eerste dag van de maand volgend op de bevorderingsdatum.
4.4.
Appellant erkent thans dat hij wettelijke rente is verschuldigd, maar kan zich niet verenigen met het standpunt van betrokkene over de ingangsdatum. Appellant heeft zich in dit verband, onder verwijzing naar de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958), op het standpunt gesteld dat moet worden gekeken naar de beslistermijn op de aanvraag van betrokkene. Verder heeft appellant gewezen op de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb.
4.5.
De Raad stelt voorop dat de onder 4.3 bedoelde uitspraak van 20 juli 2017 op het punt van de ingangsdatum van de wettelijke rente in die zaak, mede gelet op de bijzonderheden van die zaak en het nadien gewijzigde standpunt van appellant, niet bepalend is voor de ingangsdatum van de wettelijke rente in deze zaak.
4.6.
Ingevolge artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is, indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
4.7.
Bij een periodieke betaling als hier aan de orde geldt verder de vaste rechtspraak van de Raad zoals neergelegd in (onder meer) de onder 4.4 genoemde uitspraak van 25 januari 2012. In die uitspraak is het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”
4.8.
Toepassing van deze rechtspraak in het onderhavige geval betekent het volgende. De nabetaling naar aanleiding van de bevordering van generalist GGP (salarisschaal 7) naar senior GGP (salarisschaal 8) betreft een eerste toekenning als hiervoor bedoeld. Betrokkene heeft op 27 december 2013 een verzoek om bevordering ingediend. Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt voor dit verzoek een beslistermijn van acht weken. Hieruit volgt dat de wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over de maanden november 2010 tot en met februari 2014 op 1 maart 2014 is gaan lopen. Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening. De Raad overweegt tot slot dat uit 4.7 tevens volgt dat het beroep van appellant op de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb in het geval van periodieke betalingen niet slaagt.
4.9.
De Raad zal appellant veroordelen tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente zoals onder 4.8 is vermeld.
5. Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.753,50 voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
veroordeelt appellant tot vergoeding aan betrokkene van de wettelijke rente als onder 4.8
vermeld;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.753,50.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Smolders

HD