In deze zaak heeft de korpschef van politie hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van betrokkene tegen een afwijzing van zijn verzoek om bevordering werd gegrond verklaard. Betrokkene, werkzaam bij de voormalige politieregio, had op 27 december 2013 verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en oordeelde dat betrokkene bevorderd moest worden. Na de uitspraak heeft de korpschef een nieuw besluit genomen, waarbij betrokkene werd bevorderd, maar hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente vanaf de bevorderingsdatum.
Tijdens de zitting heeft de korpschef het hoger beroep ingetrokken en betrokkene heeft zijn beroepsgronden tegen het nadere besluit laten vallen, maar bleef bij zijn verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat de ingangsdatum van de wettelijke rente de eerste dag van de maand na de bevorderingsdatum is, en dat de korpschef wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat hij in verzuim zou zijn geweest. De Raad heeft de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van betrokkene in hoger beroep vastgesteld op € 1.753,50.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente en de verplichtingen van bestuursorganen bij het nemen van besluiten na bezwaar of beroep. De Raad heeft de relevante jurisprudentie in overweging genomen en geconcludeerd dat de korpschef niet kon volhouden dat de wettelijke rente pas later zou ingaan, gezien de omstandigheden van de zaak.