ECLI:NL:CRVB:2018:2213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
17/4327 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie en afwijzing verzoek om bevordering op grond van loopbaanbeleid

Op 19 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek van appellante om bevordering op basis van het loopbaanbeleid voor de politie. Appellante, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie, had in 2012 een verzoek ingediend voor bevordering naar senior GGP, maar dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de korpschef vanwege zwaarwegend dienstbelang. In 2014 werd het verzoek alsnog toegewezen, maar de korpschef weigerde wettelijke rente te vergoeden en verklaarde de bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond.

De rechtbank had in haar uitspraak de korpschef veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van het salaris en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellante was van mening dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met een betaaltermijn van zes weken bij het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over 31 december 2012 gaat lopen op 1 januari 2013, en dat de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld moet worden op € 2.000,- in plaats van € 1.500,-. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze betrekking had op de ingangsdatum van de wettelijke rente en het bedrag van de schadevergoeding.

De korpschef werd tevens veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 501,-. De uitspraak benadrukt de toepassing van het loopbaanbeleid en de rechten van ambtenaren binnen de politie, evenals de verplichtingen van het bestuursorgaan met betrekking tot wettelijke rente en schadevergoeding.

Uitspraak

17.4327 AW

Datum uitspraak: 19 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 mei 2017, 15/2264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd hebben partijen een nadere reactie ingezonden.
Op 20 juni 2018 heeft, gelijktijdig met een aantal andere zaken, een comparitiezitting plaatsgevonden. Namens appellante is mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have, advocaat.
Partijen hebben ter zitting verklaard geen gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de voormalige [regio] , laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie ( GGP ).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP ’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP ’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Appellante heeft op 28 augustus 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang.
1.4.
Bij besluit van 19 maart 2014 heeft de korpschef het verzoek om bevordering alsnog toegewezen en appellante bevorderd met ingang van 31 december 2012.
1.5.
Bij besluit van 17 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren tegen de besluiten van 10 oktober 2012 en 19 maart 2014 ongegrond verklaard. De korpschef heeft geweigerd om wettelijke rente te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, het verzoek om vergoeding van wettelijke rente als volgt toegewezen. Voor de nabetaling over de periode vanaf 1 november 2010 tot de dag waarop uiterlijk op het bezwaar beslist had moeten worden (2 januari 2013) is de wettelijke rente verschuldigd vanaf zes weken na 2 januari 2013 - in verband met de betaaltermijn van zes weken bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - tot aan de dag van de nabetaling. Voor de periode vanaf 2 januari 2013 geldt dat het gaat om een wijziging van een element van een periodieke betaling en dient de wettelijke rente berekend te worden overeenkomstig de uitspraak van
25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). Tevens heeft de rechtbank de korpschef veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en elf maanden en het bedrag vastgesteld op € 1.500,-
.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De wettelijke rente
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente ten onrechte rekening heeft gehouden met een betaaltermijn van zes weken. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 1 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:592, ECLI:NL:CRVB:2018:596, ECLI:NL:CRVB:2018:597, ECLI:NL:CRVB:2018:599 en ECLI:NL:CRVB:2018:600).
3.2.
Ingevolge artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is, indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
3.3.
Zoals ook in de onder 3.1 vermelde uitspraken van 1 maart 2018 is overwogen, geldt bij een periodieke betaling als hier aan de orde verder de vaste rechtspraak van de Raad zoals neergelegd in (onder meer) de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). In die uitspraak is het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Awb, nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”
3.4.
Toepassing van deze rechtspraak in het onderhavige geval betekent het volgende. De nabetaling naar aanleiding van de bevordering van generalist GGP (salarisschaal 7) naar senior GGP (salarisschaal 8) betreft een eerste toekenning als hiervoor bedoeld. Appellante heeft op 28 augustus 2012 een verzoek om bevordering ingediend. Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt voor dit verzoek een beslistermijn van acht weken. Nu appellante met ingang van 31 december 2012 is bevorderd, is de wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over 31 december 2012 dus gaan lopen op 1 januari 2013. Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening. Tevens volgt uit 3.3, zoals ook al is geoordeeld in de uitspraken van
1 maart 2018, dat in het geval van periodieke betalingen de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb niet geldt.
De redelijke termijn
3.5.
Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank het bedrag aan schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn hoger had moeten vaststellen.
3.6.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden (uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). Nu de redelijke termijn in dit geval was overschreden met één jaar en elf maanden, heeft appellante recht op een schadevergoeding van € 2.000,-.
3.7.
Uit 3.4 en 3.6 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente en op het bedrag van de schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bepalen dat de wettelijke rente wordt vergoed als vermeld in 3.4 en het bedrag van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn vaststellen op € 2.000,-.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op een bedrag van in totaal € 501,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente en op het bedrag van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn;
  • bepaalt dat de wettelijke rente wordt vergoed als in 3.4 vermeld;
  • stelt het bedrag van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn vast op € 2.000,-;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 501,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Tuit
SSa