ECLI:NL:CRVB:2018:199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- M. ter Brugge
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening op basis van niet-gemelde banktransacties en de gevolgen voor de opgelegde boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving van 25 maart 2014 tot 3 november 2014 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een heronderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, werd appellant verzocht om bankafschriften over een bepaalde periode in te leveren. Uit deze afschriften bleek dat appellant verschillende stortingen en bijschrijvingen had ontvangen, die hij niet had gemeld aan het college. Het college concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en herzag zijn bijstand, met terugvordering van de gemaakte kosten en het opleggen van een boete.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het college, maar het college ging in hoger beroep. De Raad overwoog dat appellant niet had aangetoond dat de stortingen en bijschrijvingen geen inkomen vormden en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde dat de stortingen en bijschrijvingen als inkomen moesten worden aangemerkt en dat de boete terecht was opgelegd, maar verlaagde deze van € 590,- naar € 582,50, omdat de boete niet meer naar boven afgerond mocht worden. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante financiële informatie tijdig te melden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting, inclusief de mogelijkheid van terugvordering van bijstandsuitkeringen en het opleggen van boetes.