ECLI:NL:CRVB:2018:1857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering om een verplichte zorgverzekering af te sluiten en de oplegging van een boete
In deze zaak gaat het om de weigering van appellant om een verplichte zorgverzekering af te sluiten, wat heeft geleid tot de oplegging van een boete door het CAK. Appellant heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin zijn beroep tegen de boete ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de aanmaning van CAK aan appellant om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten en de daaropvolgende boete van € 351,99 die werd opgelegd omdat appellant hieraan niet voldeed.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen schending was van de redelijke termijn en dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met de artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Burgerlijk Wetboek (BW). Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat deze verplichting in strijd is met zijn individuele vrijheid en menselijke waardigheid, maar de Raad heeft dit betoog verworpen. De Raad heeft zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank en bevestigd dat de boete rechtmatig was opgelegd.
De uitspraak van de Raad bevestigt dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten, zoals neergelegd in de Zorgverzekeringswet (Zvw), niet in strijd is met internationale verdragen en dat de appellant geen recht kan ontlenen aan de bepalingen van het VWEU met betrekking tot staatssteun. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.