ECLI:NL:RBZWB:2013:4351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 12_4873-1869-6120-7021-7496 en AWB- 13_512-513-514
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd door het College voor zorgverzekeringen in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2013, zijn meerdere eisers in beroep gegaan tegen besluiten van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) die hen een bestuurlijke boete oplegden wegens het niet afsluiten van een verplichte zorgverzekering. De eisers betwisten de rechtmatigheid van deze boetes en stellen dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in strijd is met hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de CVZ bevoegd is om boetes op te leggen en dat de opgelegde boetes niet onevenredig zijn. De rechtbank wijst erop dat de Zvw een legitiem doel dient, namelijk het waarborgen van de volksgezondheid en solidariteit binnen het zorgverzekeringsstelsel. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben voldaan aan de aanmaningen om een zorgverzekering af te sluiten en dat de boetes derhalve rechtmatig zijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de bestreden besluiten van het CVZ.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 12/4873, 12/1869, 12/6120, 12/7021, 12/7496, 13/512, 13/513 en 13/514 ZVW

uitspraak van 3 juni 2013 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser12/4873], eiser in de zaak met nummer BRE 12/4873 ZVW,

[naam eiseres12/1869], eiseres in de zaak met nummer BRE 12/1869 ZVW,
[naam eiser12/6120], eiser in de zaak met nummer BRE 12/6120 ZVW,
[naam eiseres12/7021], eiseres in de zaak met nummer BRE 12/7021 ZVW,
[naam eiser12/7496], eiser in de zaak met nummer BRE 12/7496 ZVW,
[naam eiser13/512], eiser in de zaak met nummer BRE 13/512 ZVW,
[naam eiser13/513], eiser in de zaak met nummer BRE 13/513 ZVW,
wettelijk vertegenwoordiger:[naam wettelijk vertegenwoordiger],
[naam eiseres 13/514], eiseres in de zaak met nummer BRE 13/514 ZVW,
wettelijk vertegenwoordiger:[naam wettelijk vertegenwoordiger],
allen wonend te [woonplaats], gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en

het College voor zorgverzekeringen (CVZ; kantoor Diemen), verweerder.

Procesverloop

Eiser[naam eiser12/4873] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juli 2012 (bestreden besluit I) van het CVZ inzake het opleggen van een boete ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer in Breda op 7 februari 2013. Eiser [naam eiser12/4873] is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door zijn vader, [naam persoon]. Het CVZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger].
De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De behandeling van het beroep van eiser[naam eiser12/4873] is voortgezet op de zitting van de meervoudige kamer in Breda op 22 april 2013, gevoegd met de behandeling van de beroepszaken van
[naam eiseres12/1869] tegen het besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit II),
[naam eiser12/6120] tegen het besluit van 24 september 2012 (bestreden besluit III),
[naam eiseres12/7021] tegen het besluit van 25 oktober 2012 (bestreden besluit IV),
[naam eiser12/7496] tegen het besluit van 7 november 2012 (bestreden besluit V),
[naam eiser13/512] tegen het besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit VI),
[naam eiser13/513] tegen het besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit VII) en
[naam eiseres 13/514] tegen het besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit VIII),
welke besluiten zijn genomen door het CVZ en onder meer betrekking hebben op het opleggen van een boete ingevolge de Zvw.
Op de zitting op 22 april 2013 zijn eisers [naam eiser12/7496], [naam eiseres12/7021] en [naam eiser13/512] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eisers [naam eiseres12/1869], [naam eiser12/6120] en [naam eiser12/4873] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, eisers[naam eiser13/513] en[naam eiseres 13/514] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en door hun wettelijk vertegenwoordiger.
Het CVZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. [naam vertegenwoordiger] en[naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het CVZ heeft eisers aangemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Daarbij heeft het CVZ eisers gewezen op de gevolgen indien zij geen gevolg zouden geven aan deze aanmaning.
Toen eisers na het verstrijken van de periode van drie maanden nog geen zorgverzekering hadden afgesloten, heeft het CVZ hen een boete ingevolge de Zvw opgelegd van € 343,74 dan wel € 356,49. Hiertegen hebben alle eisers bezwaar gemaakt. Voor de eisers[naam eiser12/4873], [naam eiseres12/1869], [naam eiser12/6120], [naam eiseres12/7021] en[naam eiser12/7496] zijn dit de primaire besluiten (primaire besluiten) in de onderhavige beroepszaak.
Bij besluiten van 31 augustus 2012 heeft het CVZ aan [naam eiser13/512], [naam eiser13/513] en
[naam eiseres 13/514] een tweede boete opgelegd van € 356,49. Voorts heeft het CVZ eisers middels deze besluiten gesommeerd een zorgverzekering af te sluiten en hen tevens medegedeeld dat indien zij dat nalaten het CVZ een zorgverzekering namens hen zal afsluiten. Tegen deze besluiten is namens [naam eiser13/512], [naam eiser13/513] en [naam eiseres 13/514] bezwaar gemaakt en voor deze eisers zijn dit de primaire besluiten (primaire besluiten) in de onderhavige beroepszaken.
Bij de bestreden besluiten heeft het CVZ de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.
In de (aanvullende) beroepschriften zijn niet in alle zaken dezelfde gronden aangevoerd. Ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat alle aangevoerde beroepsgronden geacht moeten worden gericht te zijn tegen alle bestreden besluiten.
3.
Eisers hebben, samengevat, aangevoerd, dat de Afdeling Juridische Zaken van het CVZ geen bestuursorgaan is. Het aanmaningsbesluit had wel als besluit aangemerkt moeten worden en dient nu wel te worden getoetst. Eisers vinden de Zvw een immorele wet, die indruist tegen hun levensbeschouwing. De verplichte zorgverzekering is in strijd met het principe van vrijwilligheid dat volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt aan het afsluiten van verzekeringen. De Zvw is daarom onverbindend in verband met de toepasselijkheid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers vinden het ook immoreel dat, als zij blijven weigeren een verzekering af te sluiten, het CVZ dat voor hen mag doen. Eisers stellen dat het opleggen van de boete een strafrechtelijke kwestie is. Zij ontkennen dat zij schuldig zijn. Er is sprake van overmacht. Het gaat om een strafprocedure die ten onrechte door het CVZ bestuursrechtelijk wordt afgedaan. Voor zover er sprake is van een bestuurlijke boete en niet van een last onder dwangsom heeft te gelden dat een boete niet voor dezelfde overtreding voor een tweede maal kan worden opgelegd. Eisers betwisten dat het niet afsluiten van een zorgverzekering in strijd is met de solidariteit. Het levert geen gevaar voor de volksgezondheid op als zij geen zorgverzekering afsluiten. De premie die eisers zouden moeten betalen, is hoger dan de gemiddelde premie die betaald wordt door personen die wel een zorgverzekering willen afsluiten. Volgens eisers is het CVZ niet onafhankelijk omdat het met de zorgverzekeraars om de tafel zit.
Volgens eisers is de opgelegde boete in strijd met meerdere bepalingen in het EVRM, namelijk met artikel 1 wegens schending van de verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens, met artikel 2 wegens schending van het recht op leven, met artikel 3 wegens schending van het verbod van foltering, met artikel 4 wegens schending van het verbod op slavernij en dwangarbeid, met artikel 5 wegens schending van het recht op vrijheid en veiligheid, met artikel 6 wegens schending van het recht op een eerlijk proces, met artikel 7 wegens schending van het beginsel geen straf zonder wet, met artikel 8 wegens schending van het recht op eerbiediging van privéleven, familieleven en gezinsleven, met artikel 9 wegens schending van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, met artikel 13 wegens inbreuk op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en met artikel 17 wegens schending van het verbod van misbruik van recht.
Ook is, volgens eisers, sprake van schending van het Eerste Protocol bij het EVRM omdat inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht.
4.
In artikel 2 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awbz is bepaald dat verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene is, die ingezetene is.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Zvw, is degene die ingevolge de Awbz en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat het CVZ op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Zvw, zendt het CVZ een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
Op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt het CVZ, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op.
Ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw, is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
Ingevolge artikel 9b, vijfde lid, van de Zvw deelt het CVZ tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
In artikel 9c van de Zvw is het volgende bepaald.
1.
Indien een verzekeringsplichtige aan wie de boete, bedoeld in artikel 9b is opgelegd, niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, alsnog verzekerd is, legt het CVZ hem dan wel, indien hij minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent nogmaals een bestuurlijke boete op.
2.
Artikel 9b, tweede tot en met vierde lid, zijn van toepassing.
3.
De boetebeschikking, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een last, inhoudende dat de verzekeringsplichtige binnen drie maanden na de verzending van de last alsnog krachtens een zorgverzekering verzekerd dient te zijn, bij gebreke waarvan het College zorgverzekeringen artikel 9d zal toepassen.
In artikel 9d van de Zvw staat het volgende – voor zover in deze relevant –:
1.
Indien een verzekeringsplichtige aan wie de bestuurlijke boete en de last, bedoeld in artikel 9c is opgelegd, niet binnen drie maanden na verzending van de beschikking tot oplegging daarvan alsnog verzekerd is, sluit het CVZ namens hem een zorgverzekering waarin hij hem verzekert.
2.
Het CVZ kiest de zorgverzekeraar waarmee een zorgverzekering als bedoeld in het eerste lid wordt gesloten, met dien verstande dat het zorgt voor een spreiding van zorgverzekeringen als bedoeld in dat lid over alle zorgverzekeraars, naar evenredigheid van het aantal verzekerden bij iedere zorgverzekeraar.
3.
Indien een zorgverzekeraar verschillende varianten van de zorgverzekering aanbiedt, sluit het CVZ een zorgverzekering overeenkomstig de variant met de laagste premie, maar zonder collectiviteitskorting als bedoeld in artikel 18 en zonder vrijwillig eigen risico.
4.
Op de last, bedoeld in artikel 9c, derde lid, en op het uitvoeren van de last als bedoeld in het eerste lid is, afdeling 5.3.1. van de Awb, met uitzondering van de artikelen 5:25 en 5:27 tot en met 5:30 van die wet van overeenkomstige toepassing.
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een bestraffende sanctie gedefinieerd als een bestuurlijke sanctie voor zover daarmee bedoeld is de overtreder leed toe te voegen.
Ingevolge artikel 5:40 van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.
Met het oog op het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb dient de rechtbank uitspraak te doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. De rechtbank is voorts verplicht om de rechtsgronden aan te vullen.
Eisers hebben hun beroepsgronden geïllustreerd met talrijke voorbeelden en publicaties.
De rechtbank zal niet stilstaan bij alles wat is aangevoerd maar zal, binnen het kader van artikel 8:69 van de Awb, wel alles bespreken wat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten kan aantasten.
6.
De rechtbank staat eerst stil bij de ondertekening van de bestreden besluiten door het Hoofd van de Afdeling Juridische Zaken van het CVZ. Eisers hebben erop gewezen dat deze Afdeling geen bestuursorgaan is. Die opvatting is juist, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding om te oordelen dat de bestreden besluiten onbevoegdelijk zijn genomen. De bevoegdheid van het Hoofd blijkt uit het bepaalde in het Mandaatbesluit College voor zorgverzekeringen 2010, in samenhang gelezen met het Ondermandaatsbesluit College voor zorgverzekeringen 2010. Dat het Hoofd van de Afdeling Juridische Zaken de bestreden besluiten krachtens mandaat heeft genomen blijkt ook uit de eerste alinea’s van de bestreden besluiten, waarin wordt gezegd: “Naar aanleiding van uw bezwaren heb ik namens het CVZ de volgende beslissing genomen.” Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7.
Over de stellingen van eisers dat het CVZ ten onrechte heeft geweigerd de bezwaren tegen de aanmaningsbrieven te beoordelen, dat die brieven wel besluiten zijn en dat ze nu door de rechtbank getoetst dienen te worden overweegt de rechtbank dat de beroepen van eisers zijn gericht tegen de handhaving van de besluiten waarbij een boete is opgelegd. De bestreden besluiten hebben geen betrekking op de aanmaningsbrieven en die brieven vallen dan ook niet binnen de omvang van dit geding. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Ten overvloede wijst de rechtbank op de uitspraak van de rechtbank Breda van
10 oktober 2011 (LJN BU3616) ten aanzien van het beroep van eiseres[naam eiseres12/7021], waarin is overwogen dat de aanmaningsbrief wel een besluit is, maar dat er geen bezwaar en beroep op grond van de Awb tegen open staat, omdat artikel 9a van de Zvw is opgenomen in de negatieve lijst in de bijlage als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, van de Awb.
8.
Over de beroepsgronden die zien op de bevoegdheid van het CVZ om voor eisers een verzekering te sluiten overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de eisers [naam eiser12/4873], [naam eiseres12/1869], [naam eiser12/6120], [naam eiseres12/7021] en [naam eiser12/7496] gaan de bestreden besluiten over de eerste boete oplegging zodat de beroepsgronden over de bevoegdheid van het CVZ om voor hen een verzekering af te sluiten buiten de omvang van dit geding vallen.
Ten aanzien van de eisers[naam eiser13/512], [naam eiser13/513] en[naam eiseres 13/514] is een tweede boete opgelegd. Tevens zijn zij gesommeerd om een verzekering af te sluiten en heeft het CVZ aangegeven dat, inzien zij niet binnen de gestelde termijn verzekerd zijn, een zorgverzekering namens hen wordt afgesloten waarin het CVZ hen verzekert. De rechtbank is van oordeel dat hierbij sprake is van een last, zoals is vermeld in artikel 9c, derde lid, van de Zvw. De rechtbank zal de beroepsgronden gericht tegen deze last bespreken onder overweging 15.
9.
Over het door eisers aangevochten boetestelsel overweegt de rechtbank, in navolging van de rechtbank Oost-Nederland in de uitspraak van 10 januari 2013
(LJN BZ0535), het volgende.
De Zvw is door de inwerkingtreding van de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering per 15 maart 2011 aangepast. De wijziging houdt in dat er een boete wordt opgelegd indien een verzekeringsplichtige geen zorgverzekering heeft afgesloten. In de Memorie van Toelichting (TK, 2009-2010, 32150, nr. 3) staat daarover in paragraaf 3, pagina's 5 en 6:

De regering is van mening dat het ongewenst is dat er een situatie bestaat waarbij een aanzienlijk deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht.
In de eerste plaats gaat het natuurlijk om de onverzekerden zelf. Ook de onverzekerde die denkt dat hij geen verzekering nodig heeft, kan geconfronteerd worden met een ernstige ziekte of een ongeval. En meestal zal ook deze onverzekerde niet in staat zijn de kosten van die zorg zelf te betalen. Het is juist de door de sociale zekerheid geboden bescherming die bewerkstelligt dat de negatieve, financiële gevolgen van dergelijke gebeurtenissen, beperkt blijven.
Ten tweede speelt hierbij niet alleen het persoonlijk belang van de onverzekerden, maar ook het belang van het sociale verzekeringssysteem. Gezien vanuit het verzekeringsstelsel is het ongewenst dat er inbreuk wordt gemaakt op de daaraan ten grondslag liggende solidariteit. Daarin is meedoen, ook wanneer je het niet nodig hebt, de leidende gedachte.
Onverzekerden betalen alleen de procentuele, inkomensafhankelijke bijdrage en dragen dus niet bij aan de solidariteit. Met een aantal van 153 000 onverzekerden is een bedrag gemoeid van circa € 140 miljoen per jaar aan gederfde premiesolidariteit. Dit bedrag betreft de nominale premie van circa 136 000 onverzekerden van 18 jaar of ouder. Voor circa
17 000
onverzekerde kinderen is geen sprake van premiederving aangezien voor hen geen nominale premie verschuldigd zou zijn. Daar komt nog bij dat voor onverzekerden nauwelijks zorgkosten worden uitgespaard. Zodra zij namelijk zorg nodig hebben, sluiten zij alsnog een zorgverzekering waarvoor zij als verzekeringsplichtigen moeten worden geaccepteerd. Deze groep onttrekt zich aan de kern van de sociale zorgverzekering; geruime tijd premie betalen, zonder dat daar per definitie geconsumeerde zorg tegenover staat.
Ten slotte geldt dat onverzekerd zijn mogelijk gevolgen heeft voor de volksgezondheid omdat onverzekerden daardoor zorg zouden kunnen mijden.
Gezien het vorenstaande is de regering van mening dat het treffen van maatregelen om het aantal onverzekerden terug te dringen, proportioneel is. Zij acht het vanuit zowel volksgezondheids- als maatschappelijk perspectief een ongewenste situatie wanneer sommige personen in onze samenleving zich aan de bescherming van de sociale ziektekostenverzekering (kunnen) onttrekken.
De in geding zijnde boete is door de wetgever als een bestuurlijke boete aangemerkt. Dat is een bestraffende sanctie die een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom inhoudt. Het opleggen van een dergelijke boete is een criminal charge, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Anders dan eisers hebben betoogd, brengt dit niet met zich dat op deze procedure het strafrecht - onverkort - van toepassing is. Op deze procedure is het bestuursrecht van toepassing en de bestuursrechter is dan ook bevoegd om over de opgelegde boetes te oordelen.
Naar vaste rechtspraak dient een bestuurlijke boete vol getoetst te worden.
10.
De Zvw is een wet in formele zin. Op grond van artikel 120 van de Grondwet staat het de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid. Het staat de rechter verder op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van die wet te toetsen. De rechter kan een wet in formele zin slechts buiten toepassing verklaren als en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het Unierecht of met een ieder verbindende bepaling van een verdrag.
11.
Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 1 van het Protocol vloeit voort dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoorde genot van zijn eigendom en dat die niemand zal worden ontnomen, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. In de tweede alinea is neergelegd dat deze bepalingen op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen te verzekeren.
De in dit artikel met het oog op het opleggen van boetes toegelaten aantasting van het eigendomsrecht dient volgens de jurisprudentie van het EHRM een wettelijke grondslag te hebben, een legitiem doel in het algemeen belang na te streven en een redelijk en proportioneel middel te vormen om dat doel te bereiken. Er moet derhalve een behoorlijk evenwicht (fair balance) zijn tussen het algemene belang en het belang van het betreffende individu. Deze balans ontbreekt indien de maatregel in de concrete omstandigheden van het geval leidt tot een individuele en buitensporige last. Daarbij dient de desbetreffende regelgeving voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar te zijn. Hierbij heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.
De rechtbank stelt vast en dat is ook niet in geschil dat de boetes zoals aan eisers is opgelegd in beginsel een aantasting van het recht op eigendom is. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het CVZ de boetes heeft opgelegd op grond van de artikelen 9b en 9c van de Zvw. Daarmee is de inbreuk op het eigendomsrecht bij wet voorzien.
Zoals reeds onder 9 is overwogen, heeft de wetgever het om verschillende redenen ongewenst geacht dat verzekeringsplichtigen zich niet verzekeren en is om te voorkomen dat verzekeringsplichtigen nalaten een zorgverzekering te sluiten, in de Zvw een sanctie opgenomen die het voor verzekeringsplichtigen onaantrekkelijk maakt zich aan de verzekeringsplicht te onttrekken. De hoogte van het boetebedrag is zodanig gekozen dat het voor betrokkene onmiddellijk duidelijk zal zijn dat het verstandiger is om voor hetzelfde bedrag een verzekering te sluiten (TK 2009-2010, 32150, nr. 3). Deze motivering van de wetgever voldoet aan de vereisten die in een rechtstaat mogen worden gesteld aan de motivering van een wet. De verplichting die eisers is opgelegd om een ziektekosten-verzekering af te sluiten, dient het algemeen belang en daaruit vloeit voort dat ook de sanctionering bij niet-verzekerden in het algemeen belang geschiedt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de aantasting van het eigendomsrecht van eisers dan ook een legitieme doelstelling in het algemeen belang. Dat eisers stellen dat deze verplichte verzekering de volksgezondheid juist niet dient, waarbij zij verwezen hebben naar talrijke voorbeelden en publicaties, terwijl zij voorts hebben aangegeven dat zij zich niet kunnen vinden in de solidariteit die aan dit sociaalzekerheidsstelsel ten grondslag ligt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de ruime beoordelingsmarge die de wetgever heeft bij het vaststellen van het algemeen belang.
Ook de vraag of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, wordt bevestigend beantwoord. Gelet op de beweegredenen van de wetgever en de ruime beoordelingsmarge die de Staat in deze toekomt, kan niet staande worden gehouden dat aan artikel 9b en 9c van de Zvw een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het ingeroepen fundamentele recht, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de gekozen middelen en het beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die meebrengen dat toepassing van artikel 9b en 9c van de Zwv voor eisers leidt tot een ‘individual and excessive burden’ is niet gebleken.
De rechtbank overweegt daarbij dat de wetgever een gemoedsbezwaardenregeling heeft ingevoerd. Weliswaar stellen eisers dat zij van die mogelijkheid om hen moverende redenen geen gebruik wensen te maken, doch dat laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de wetgever bij het opleggen van de verplichting tot het afsluiten van een zorgverzekering en de vastgestelde hoogte van de boetes de beginselen van proportionaliteit en passendheid in acht heeft genomen.
Hieruit volgt dat het opleggen van de boete niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
12.
Zoals de rechtbank Zwolle-Lelystad ook heeft overwogen in een uitspraak van 19 december 2012, met registratienummer Awb 12/1301, is er geen sprake van strijd met artikel 2 van het EVRM, aangezien eisers hun recht op leven niet wordt ontnomen. Evenmin is er sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM, aangezien eisers niet worden gefolterd. Voorts is geen sprake van strijd met artikel 4 van het EVRM, aangezien eisers niet in slavernij worden gehouden. Er is ook geen sprake van strijd met artikel 5 van het EVRM, aangezien eisers hun vrijheid en veiligheid niet wordt ontnomen. Verder is geen sprake van strijd met de artikelen 6 en 13 van het EVRM, aangezien eisers in deze beroepsprocedure toegang hebben tot een eerlijk proces. Het beroep dat is gedaan op artikel 7 van het EVRM slaagt reeds niet omdat de onderhavige procedures geen betrekking hebben op een “criminal offence” als bedoeld in deze bepaling.
In navolging van de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 3 april 2013, met zaaknummer AWB 12/8194, overweegt de rechtbank dat, voor zover de verplichting tot het afsluiten van een zorgverzekering een inbreuk is op de gewetensvrijheid die is gewaarborgd in artikel 9 van het EVRM, de regelgeving een ontheffingsmogelijkheid voor gemoedsbezwaarden bevat. Daarom faalt het beroep van eisers op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 7 juli 2011, dat eisers ter zitting hebben aangehaald. Eisers hebben immers geen gebruik gemaakt van genoemde ontheffingsmogelijkheid. Hun redengeving daarvoor komt er in de kern op neer dat zij niet om redenen van levensovertuiging van elke vorm van verzekering wensen af te zien, hetgeen als eis wordt gesteld om van deze ontheffingsmogelijkheid gebruik te kunnen maken, maar alleen niet verzekerd willen zijn voor de gezondheidszorg in Nederland omdat zij die gezondheidszorg principieel afwijzen. Dat betekent in elk geval dat eisers geen principiële bezwaren hebben tegen het aangaan van verzekeringen. Het opleggen van de verzekeringsplicht als zodanig is dus geen inbreuk op hun vrijheid van geweten en levensovertuiging. Ook dwingt de verzekeringsplicht eisers niet om gebruik te maken van gezondheidszorg die zij niet wensen. Het beroep op artikel 9 van het EVRM kan dan ook niet slagen.
Verder is er geen sprake van strijd met de artikelen 8 en 9 van het EVRM aangezien, voor zover de verplichte zorgverzekering met deze artikelen al strijdig zou kunnen zijn, de verplichte zorgverzekering in het leven is geroepen ter bescherming van de volksgezondheid. Zoals de CRvB heeft overwogen in de uitspraken van 14 december 2010 (LJN BO6734) en 21 februari 2008 (LJN BC5658) heeft de Staat een ruime marge bij het bepalen wat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid. De Staat heeft met de Zvw in deze bescherming voorzien. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat een beroep op artikel 17 van het EVRM niet slaagt.
13.
De aan het EVRM ontleende beroepsgronden slagen dan ook niet.
14.
Niet bestreden is dat eisers niet hebben voldaan aan de aanmaningen om binnen de gestelde termijn alsnog een zorgverzekering af te sluiten, zodat het CVZ op grond van artikel 9b, eerste lid, dan wel artikel 9c, eerste lid, van de Zvw, bevoegd was hen een boete op te leggen. Eisers hebben niet bestreden dat de hoogte van de boete in overeenstemming is met artikel 9b, tweede lid, van de Zvw. De rechtbank ziet gelet op de in deze bepaling neergelegde maatstaf geen grond om deze boete onevenredig te achten.
15.
Nu het CVZ voorts op grond van artikel 9c, derde lid, van de Zvw de boetebesluiten ten aanzien van eisers [naam eiser13/512], [naam eiser13/513] en [naam eiseres 13/514] heeft vergezeld van een last, inhoudende dat de verzekeringsplichtige binnen drie maanden na de verzending van de last alsnog krachtens een zorgverzekering verzekerd dient te zijn, ziet de rechtbank niet in dat het CVZ hiertoe niet bevoegd zou zijn. De wetgever heeft immers in artikel 9c van de Zvw bepaald dat een tweede boete vergezeld gaat van een last. Er is derhalve geen sprake van misbruik van recht.
Ten aanzien van het standpunt van eisers dat de opgelegde verzekeringsplicht in strijd is met de contractsvrijheid die hen toekomt op grond van het BW overweegt de rechtbank als volgt. Het BW betreft geen hogere regelgeving waaraan de Zvw getoetst moet worden. Zowel het BW als de Zvw zijn immers wetten in formele zin, die op democratische wijze tot stand zijn gekomen.
Uit Kamerstuk 2003-2004, 29763, nr. 4, van de Tweede Kamer blijkt voorts dat de wetgever de inperking van de contractsvrijheid heeft meegewogen bij de totstandkoming van de Zvw:
(…) De door de Raad in zijn advies opgesomde elementen beperken inderdaad de contractsvrijheid, maar deze elementen vloeien direct voort uit de wens van het kabinet te komen tot een sociale, de gehele bevolking dekkende, zorgverzekering. Zo'n verzekering is alleen mogelijk indien risicoselectie wordt voorkomen. Hiertoe kent de Zorgverzekeringswet een acceptatieplicht voor een wettelijk geregeld pakket, met een verbod van premiedifferentiatie naar verzekerdenkenmerken en een systeem van risicoverevening tussen verzekeraars. Overigens zijn er ook andere overeenkomsten waaraan de wet - bijvoorbeeld ter bescherming van de zwakkere partij of in het algemeen belang - eisen stelt. Te denken valt allereerst aan de arbeidsovereenkomst en de huurovereenkomst, maar in wezen kent ook de voorgestelde titel 7.17 BW dergelijke eisen.(…)
Dat sprake is van een inperking op de contactsvrijheid is derhalve door de wetgever bij de totstandkoming van de Zvw meegewogen en in artikel 2, eerste lid, van de Zvw is vervolgens de juridische basis voor de verzekeringsplicht gegeven. De beroepsgrond van eisers kan derhalve niet slagen.
16.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle voorbeelden en publicaties die door eisers zijn overgelegd ter onderbouwing van hun stellingen en de rechtbank wil niet afdoen aan de overtuiging van eisers om geen zorgverzekering af te willen sluiten, doch de bezwaren die eisers hebben tegen het zorgverzekeringstelsel leiden gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
17.
De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
18.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mrs. I.M. Josten en I.M.T. Wijnands, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.