WAHV 05/00353
31 maart 2006
CJIB 09073616886
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 2 december 2004
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt mr. E.A.M. Santen,
advocaat te Amsterdam.
1. De beslissing van de kantonrechter
De inhoud van het tussenarrest van dit hof van 8 februari 2006 wordt hier overgenomen.
2. Het verdere procesverloop
Bij brief van 8 maart 2006 heeft de advocaat-generaal nadere informatie ingediend.
Bij brief van 15 maart 2006 heeft de gemachtigde van de betrokkene een reactie gegeven op de nadere informatie.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 maart 2006. De (gemachtigde van de) betrokkene is niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. N.D.P. van der Hoek.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 160,- opgelegd ter zake van "als weggebruiker buiten noodzaak over de vluchtstrook of vluchthaven rijden", welke gedraging zou zijn verricht op
11 juni 2004 op de Rijksweg A2 RE in de gemeente Ouder-Amstel.
3.2. De betrokkene ontkent niet dat zij over de vluchtstrook heeft gereden maar stelt dat dit niet zonder noodzaak is gebeurd, dan wel dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van de administratieve sanctie niet billijken. Hiertoe voert de betrokkene, zakelijk weergegeven, het volgende aan. De auto die in het onderhavige geval vóór de betrokkene reed ging opeens op de rem staan en deed de alarmlichten aan. Om deze auto te ontwijken is de betrokkene de vluchtstrook opgereden. Na het passeren van de auto is de betrokkene niet meteen de rijbaan weer opgegaan omdat zij laatstgenoemde auto reeds voorbij was geschoten en de overige auto's op de rijbaan haar er vervolgens niet meer tussen lieten.
3.3. De in het zaakoverzicht opgenomen ambtsedige verklaring van de verbalisant houdt in, voor zover van belang:
"Gedragingsgegevens: Ik zag dat de bestuurder met een geschatte snelheid van 50 km/h, over een afstand van 200 meter over de vluchtstrook reed. Nadat deze bestuurder was staande gehouden toonde deze de noodzaak hiervan niet aan.
Verklaring betrokkene: "Ik zag een auto met knipperlichten aan staan en reed ik vervolgens de vluchtstrook en werd er niet meer tussen gelaten.".
3.4. Zowel uit het relaas van de verbalisant als uit de eigen verklaring van de betrokkene blijkt dat niet (bij voortduring) van een noodgeval in de zin van voormelde bepaling sprake was. Het over de vluchtstrook - blijven - rijden zoals door de verbalisant is geconstateerd moet immers los worden gezien van de mogelijke eerdere situatie waarin het wellicht noodzakelijk was om, ter voorkoming van een botsing, naar de vluchtstrook uit te wijken. Derhalve is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de betrokkene de gedraging heeft verricht.
3.5. Anders dan de kantonrechter, ziet het hof geen aanleiding het bedrag van de sanctie te matigen. Het hof zal echter de door de kantonrechter toegekende matiging in stand laten om de betrokkene niet in een nadeliger positie te brengen dan zij zou zijn geweest wanneer zij geen hoger beroep zou hebben ingesteld.
3.6. De betrokkene betoogt verder dat (naar het hof begrijpt: uit het zaakoverzicht) niet blijkt dat een surveillant van politie valt onder de bevoegde ambtenaren, te weten, de ambtenaren van politie zoals bedoeld in art. 3 eerste lid onder a en c en tweede lid van de Politiewet 1993, alsmede bepaalde politieambtenaren in opleiding. Volgens de betrokkene is de vermelding van alleen de achternaam van de verbalisant onvoldoende identificatie. Uit het zaakoverzicht blijkt niet dat genoemde surveillant bevoegd was om de gedraging te verbaliseren.
3.7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht houdt in, voor zover van belang:
"Naam van ambtenaar 1: Cools
Eed / belofte ambtenaar 1: Eed
Rangomschrijving ambtenaar 1: Surveillant van politie".
Tevens wordt op de eerste pagina van het zaakoverzicht het nummer van de uitvoerende ambtenaar, de verbalisant, vermeld (hierna te noemen: verbalisantnummer).
3.8. Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in art. 3 lid 1 WAHV, in samenhang met het bepaalde in de artt. 2 lid 1 sub a Besluit administratieve handhaving verkeersvoorschriften, 141 sub b Wetboek van Strafvordering,
3 lid 1 sub a en c Politiewet, 1 lid 1 sub h Besluit rangen politie, alsmede art. 2a lid 2 sub b Besluit rangen politie jo art. 1 sub c Besluit taken vrijwillige ambtenaren politie, een surveillant van politie bevoegd is toezicht te houden op de naleving van de in art. 2, eerste lid, WAHV bedoelde voorschriften. Anders dan de betrokkene kennelijk meent schrijft geen rechtsregel voor dat (direct) uit het zaakoverzicht moet blijken dat de verbaliserende ambtenaar in het onderhavige geval bevoegd was. Nu in het zaakoverzicht zowel de achternaam van de verbalisant als het persoonlijke verbalisantnummer worden vermeld, is er naar het oordeel van het hof sprake van een voldoende mate van identificatie. Aan de hand van deze gegevens kan immers - indien specifieke feiten en omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven - onderzoek worden ingesteld naar de bevoegdheid van de verbalisant. Nu door de betrokkene echter geen feiten of omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan het hof zou moeten twijfelen aan deze bevoegdheid, noch het dossier hiertoe aanleiding geeft, is het hof bij deze stand van zaken niet gehouden tot nader onderzoek. Het betoog van de betrokkene faalt derhalve.
3.9. De betrokkene betoogt verder dat sprake is van een onrechtmatige beslissing van de officier van justitie. De betrokkene heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd: "De vraag is of het stuk echt als een beslissing van de Officier van Justitie valt te beschouwen. Ik wees er reeds op dat het ongedateerd is. Voorts is het niet eens ondertekend, en vermeldt het niet de naam van de beslisser, en dat is toch wel het minste dat men van een beslissing, gegrond op een Wet, mag verwachten. (...) ". De betrokkene heeft tevens aangevoerd dat de beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd.
3.10. In het dossier bevindt zich de beslissing van de officier van justitie. Deze beslissing betreft een aan de betrokkene door het CJIB verzonden standaardbrief met daarop onder meer de volgende gegevens:
- Verzenddatum: 08 sep 2004
- BESLISSING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
- Beschikkingsnummer: 09073616886
- Beslissing van de officier van justitie op het beroep, ingesteld tegen bovengenoemde beschikking.
- Betrokkene/gemachtigde ontkent in het beroepschrift niet dat de gedraging is verricht. Uit het gevoerde verweer zijn geen omstandigheden gebleken die de aansprakelijkheid voor de gedraging opheffen, dan wel aanleiding geven tot een andere visie op de wettelijk daaraan verbonden sanctie. De officier verklaart daarom het beroep ongegrond. Dit formulier is centraal in een geautomatiseerd proces vervaardigd en is daarom niet ondertekend.".
3.11. Uit de nadere door de advocaat-generaal verstrekte informatie d.d. 8 maart 2006 blijkt dat de beslissing in het onderhavige geval is genomen door een daartoe bevoegde substituut officier van justitie.
3.12. Het hof overweegt dat het ontbreken van de dagtekening en de ondertekening in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een geautomatiseerd aangemaakte brief, niet betekent dat aan deze brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. De omstandigheid dat de beslissing is verzonden door het CJIB brengt niet mee dat in redelijkheid kan worden betwijfeld dat de beslissing van de bevoegde autoriteit afkomstig is. Voorts is de brief voorzien van de verzenddatum, die na het tijdstip van het besluit ligt en bepalend is voor het aanvangen van de beroepstermijn, zodat de betrokkene in geen belang is geschaad.
3.13. De omstandigheid dat in de beslissing van de officier van justitie niet de naam staat vermeld van de officier van justitie die de beslissing heeft genomen, staat niet aan de rechtsgeldigheid van de beslissing in de weg. Immers, geen rechtsregel schrijft voor dat, indien de beslissing op het administratief beroep door de officier van justitie wordt genomen, de beslissing de naam van die officier van justitie dient te vermelden.
3.14. Het feit dat de beslissing op een gestandaardiseerde wijze is gemotiveerd staat naar het oordeel van het hof evenmin aan de rechtsgeldigheid van de beslissing in de weg. Het betoog van de betrokkene, dat in het onderhavige geval sprake is van een onrechtmatige beslissing van de officier van justitie faalt derhalve.
3.15. In het dossier bevindt zich de weergave van een discussie tussen de gemachtigde van de betrokkene en de officier van justitie C.R. de Rooij, waarin de gemachtigde stelt, dat de beslissing op het administratief beroep niet mag worden gemandateerd en de officier van justitie het standpunt inneemt dat dat wel geoorloofd is en dat de gemandateerde geheel anoniem kan blijven. De officier van justitie voert aan: "De officier van justitie moet hier worden gezien als een instituut, niet als een persoon (...).".
3.16. Beide standpunten zijn onjuist. De stelling die namens de betrokkene in dat telefoongesprek is betrokken (in hoger beroep overigens verlaten), houdt geen rekening met de omstandigheid dat art. 7, eerste lid, van de WAHV (onder meer) art. 10:3, tweede lid, onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing verklaart, zodat de bevoegdheid op een beroepschrift te beslissen wel mag worden gemandateerd.
Het standpunt van de officier is onjuist gelet op het bepaalde in art. 10:10 Awb, dat luidt:
"Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.".
Dit brengt mee dat, indien sprake is van een krachtens mandaat genomen beslissing, dat in ieder geval de betrokkene, indien gewenst, moet kunnen nagaan of degene die feitelijk heeft beslist hiertoe bevoegd was voor zover dat niet blijkt uit de beslissing of uit de anderszins aan de betrokkene verstrekte of kenbare informatie. De officier van justitie mag niet op grond van de in zijn brief gegeven argumentatie die gegevens als irrelevant aanmerken.
In deze zaak heeft een en ander geen gevolgen, nu is gebleken dat de beslissing is genomen door een officier van justitie, zoals in de door het CJIB verzonden beslissing is vermeld.
3.17. Gelet op het navolgende kan de beslissing van de kantonrechter niet worden bevestigd.
3.18. Artikel 13 WAHV bepaalt dat indien de kantonrechter bevindt dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, de kantonrechter het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en daarbij de bestreden beslissing vernietigt of wijzigt.
3.19. Nu de kantonrechter het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond heeft verklaard maar hierbij niet de beslissing van de officier van justitie heeft gewijzigd, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter op grond van het bepaalde in art. 13 WAHV had behoren te doen.
3.20. Het hof acht geen termen aanwezig de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten.
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigt de bestreden beslissing, alsmede de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt vastgesteld op Euro 100,-;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Meijering als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.