ECLI:NL:CRVB:2018:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening onder de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), woont samen met zijn moeder die een AOW-uitkering ontvangt. Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst heeft de bijstand van de appellant verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat hij samenwoont met zijn moeder. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant diverse gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat hij mantelzorg verleent aan zijn moeder en dat de kostendelersnorm niet toegepast zou moeten worden. De Raad heeft overwogen dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, ook niet in bijzondere situaties zoals mantelzorg. De Raad heeft ook de argumenten van de appellant over discriminatie en inbreuk op zijn recht op privé- en familieleven verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.
De Raad heeft geconcludeerd dat de wetgever bewust heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die een woning delen met een bloedverwant, en dat de voordelen van de kostendelersnorm niet afhankelijk zijn van de redenen voor het samenwonen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de verlaging van de bijstand van de appellant rechtmatig was.