ECLI:NL:CRVB:2017:588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en bewijsontvankelijkheid van onderzoeksbevindingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), was niet woonachtig op het adres waar hij stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (gba). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering herzien op basis van bevindingen van een huisbezoek dat was uitgevoerd door controleurs in opdracht van de minister. De appellant stelde dat de bevindingen van het huisbezoek, uitgevoerd door onbevoegde controleurs, als bewijs niet ontvankelijk waren. De Raad oordeelde dat hoewel de bevindingen onrechtmatig waren verkregen, het bestreden besluit niet enkel op deze bevindingen was gebaseerd. De minister had ook rekening gehouden met de erkenning van de appellant dat hij op het moment van het onderzoek al ongeveer twee weken niet meer op het gba-adres woonde. Hierdoor was de conclusie van de minister dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wsf 2000 gerechtvaardigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard, en de boete was gematigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.