In deze zaak gaat het om de herziening van studiefinanciering voor appellanten, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als thuiswonende studerenden zijn aangemerkt. De herziening is gebaseerd op besluiten van 16 januari 2015 en 13 april 2015, waarbij de minister de bezwaren van appellanten tegen de herzieningen ongegrond verklaarde. De minister baseerde zijn besluiten op een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellanten, uitgevoerd door een werknemer van SVLand en een zzp’er. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de resultaten van dit onderzoek niet kunnen worden meegewogen in de beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten, omdat de zzp’er zich ten onrechte als bevoegde toezichthouder heeft gepresenteerd. De Raad stelt vast dat de minister onvoldoende bewijs heeft geleverd om de herzieningen te rechtvaardigen, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad verklaart de beroepen gegrond en herroept de besluiten van de minister, waarbij de minister ook wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten.