In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. M.L. Daniëls, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering had herzien. De herziening was gebaseerd op bevindingen van een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door controleurs van een privaat bedrijf. De Raad oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede was verricht door een onbevoegde controleur, als bewijs ontoelaatbaar zijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad waarin werd gesteld dat toezicht op naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat zonder de onrechtmatig verkregen bevindingen geen voldoende feitelijke grondslag bestond voor het standpunt van de minister. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van de minister, waarbij de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.