ECLI:NL:RBZWB:2020:3023
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering studiefinanciering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bedrag van € 1.227,89 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van eiser, die in 2015 te veel heeft bijverdiend. De minister had eiser in een besluit van 31 augustus 2017 medegedeeld dat hij maximaal € 13.856,11 mocht bijverdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 6 juli 2020 de zaak behandeld in Breda, waar eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. G.J.M. Naber.
De rechtbank overweegt dat eiser ten onrechte studiefinanciering voor een thuiswonende heeft ontvangen in plaats van voor een uitwonende, wat heeft geleid tot extra werk om rond te komen. Eiser heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000, omdat hij door de fout van de minister in de problemen is geraakt. De rechtbank oordeelt dat het niet redelijk is om van eiser te verlangen dat hij een lening afsluit om de fout van de minister te compenseren. De rechtbank concludeert dat het beroep op de hardheidsclausule slaagt, waardoor de terugvordering niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van 31 augustus 2019, waardoor de terugvordering vervalt. Tevens wordt de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 juli 2020 en is gedaan door rechter P.H.J.G. Römers, in aanwezigheid van griffier R.V. van Vliet.