In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van DUO waarin werd gesteld dat hij in 2016 de bijverdiengrens had overschreden met een bedrag van € 7.539,87, wat resulteerde in een terugvordering van € 6.948,52. Eiser ontving studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende student, maar DUO had zijn recht op studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende student. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak in 2015 al geoordeeld dat DUO onterecht had gehandeld, en de Centrale Raad van Beroep had in 2017 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat hij door de fout van DUO extra kosten had moeten maken en dat het onredelijk was dat hij het bedrag boven de bijverdiengrens moest terugbetalen. DUO stelde dat eiser in 2016 niet extra had hoeven werken en dat de vrijstelling voor bijverdienen voldoende was om het gemis van de uitwonendentoelage te compenseren.
De rechtbank oordeelde dat DUO niet in geschil had dat eiser in 2016 meer inkomen had dan de vrije voet en dat DUO in beginsel een besluit tot terugvordering diende te nemen. Echter, de rechtbank concludeerde dat het beroep op de hardheidsclausule slaagde, waardoor artikel 3.17, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 buiten toepassing moest blijven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de terugvordering verviel. Tevens werd DUO opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.