ECLI:NL:CRVB:2022:674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vorderingen wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vorderingen wegens meerinkomen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de jaren 2015 en 2016. De minister had vorderingen vastgesteld op basis van artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), waarbij betrokkene te veel had bijverdiend. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de minister vernietigd, omdat de minister volgens de rechtbank de hardheidsclausule niet had toegepast. De Centrale Raad oordeelde echter dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die de minister had moeten doen afzien van het opleggen van de vorderingen. Betrokkene had niet aangetoond dat hij in een situatie verkeerde waarin het onmogelijk was om zijn bijverdiensten te staken of zijn studiefinancieringstijdvak in te korten. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen slagen en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd moesten worden. De beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten werden ongegrond verklaard.