ECLI:NL:CRVB:2017:3362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en beoordeling van verwijtbaarheid bij boete
In deze zaak gaat het om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand op basis van niet-gemelde kasstortingen door appellante, die sinds 9 februari 2007 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door de gemeente Zwolle naar de rechtmatigheid van de bijstand, zijn er kasstortingen op de bankrekeningen van appellante en haar kinderen ontdekt, variërend van € 20,- tot € 700,-. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante over verschillende maanden in te trekken en te herzien, en heeft een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de kasstortingen geen inkomen zijn en dat er geen sprake is van opzet bij de schending van de inlichtingenverplichting. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de kasstortingen als inkomen moeten worden aangemerkt en dat appellante deze had moeten melden. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van opzet, maar van 'normale' verwijtbaarheid, en heeft de hoogte van de boete verlaagd naar € 923,31. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal op € 2.970,- zijn begroot.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 3 oktober 2017.