In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene, die werkzaam was als allround ICT-medewerker. Betrokkene had zijn dienstverband op 31 oktober 2014 beëindigd en zich op 5 november 2014 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat betrokkene per 22 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Betrokkene ging hiertegen in beroep, en de rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid had gehanteerd, omdat de werkzaamheden onder uitzonderlijk verlichtende omstandigheden waren verricht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de maatstaf arbeid niet alleen de omstandigheden van de laatste maand voor het einde van het dienstverband in aanmerking had moeten nemen, maar ook de verlichtende omstandigheden van de eerste anderhalf jaar. De Raad benadrukte dat de maatstaf voor de beoordeling van de geschiktheid tot het verrichten van arbeid moet worden gebaseerd op de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor de arbeid, en dat bijzondere verlichtende omstandigheden niet buiten beschouwing mogen worden gelaten.
De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv verworpen en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene moet nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 521,40.