ECLI:NL:CRVB:2016:98
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 8 november 2012 ziek meldde vanwege maag- en darmklachten. Appellante ontving een Ziektewet-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 7 maart 2013 dat zij met ingang van 8 maart 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit van 22 mei 2013 bevestigd, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening had gehouden met de informatie van de behandelend reumatoloog.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet adequaat was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen een goed beeld hadden van de werkzaamheden van appellante en dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering op juiste gronden was gebeurd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van de geschiktheid voor maatgevende arbeid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.