ECLI:NL:CRVB:2017:293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- A.B.J. van der Ham
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens vermogen boven de grens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 26 augustus 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst op 2 september 2014, omdat zij over meer vermogen beschikte dan de geldende vermogensgrens. Het dagelijks bestuur had het vermogen van appellante vastgesteld op € 18.995,71, inclusief het saldo van haar eigen bankrekeningen en de spaarrekeningen van haar minderjarige dochters.
De rechtbank bevestigde de afwijzing van de aanvraag, waarbij werd gesteld dat het vermogen op de spaarrekeningen van de dochters als vermogen van appellante kon worden aangemerkt. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen rekening had gehouden met de afspraken omtrent de spaarrekeningen in het ouderschapsplan en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat zij niet over het saldo op de spaarrekeningen kon beschikken, en dat het dagelijks bestuur terecht had geoordeeld dat appellante redelijkerwijs over dit vermogen kon beschikken.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 24 januari 2017.