Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 juni 2014 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of betrokkene als werknemer kan worden aangemerkt in de zin van de Werkloosheidswet (WW). De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en betrokkene, die in dienst was van [naam B.V. 1]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv stelde dat betrokkene niet als werknemer kon worden aangemerkt omdat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was.
De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene geen statutair directeur was van [naam B.V. 1] en dat er geen gezagsverhouding bestond tussen hem en de vennootschap. Betrokkene was aangesteld als algemeen directeur van [naam B.V. 2], die statutair bestuurder was van [naam B.V. 1]. De Raad oordeelde dat de relatie tussen betrokkene en [naam B.V. 1] niet voldeed aan de vereisten voor een dienstbetrekking, zoals vastgelegd in de WW. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat betrokkene niet verplicht verzekerd was ingevolge de WW en dat de aanvraag om de betalingsverplichtingen van [naam B.V. 1] over te nemen, terecht was afgewezen.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 juni 2014 werd ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsrelatie niet alleen op formele criteria gebaseerd kan worden, maar dat ook de feitelijke uitvoering van de rechtsverhouding van belang is. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter.