In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, die als directeur werkzaam was bij een coöperatie, kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW). Appellant had eerder een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor een uitkering na het faillissement van de coöperatie, maar deze aanvraag was afgewezen omdat het Uwv van mening was dat appellant niet als werknemer kon worden aangemerkt. De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat aan de drie criteria voor een arbeidsovereenkomst, namelijk de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon, is voldaan. De Raad oordeelde dat appellant als directeur-enig bestuurder in een gezagsverhouding stond tot de Algemene Ledenvergadering (ALV) van de coöperatie, ondanks dat hij op een bepaald moment als enige bestuurder was ingeschreven. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is bevestigd dat de formele structuur van de organisatie niet bepalend is voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van appellant is gegrond verklaard. Het Uwv is opgedragen om binnen vier weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij ook het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente over na te betalen uitkering in overweging moet worden genomen. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 5 juli 2013.