ECLI:NL:CRVB:2017:2865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de korting van een pensioenuitkering op de WW-uitkering in verband met eerder verlies van arbeidsuren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting van een pensioenuitkering op de Werkloosheidswet (WW) uitkering van betrokkene. Betrokkene, die voorheen voltijds in dienst was, had per 1 augustus 2015 zijn dienstbetrekking met 10% verminderd en ontving vanaf die datum een deel van zijn ABP KeuzePensioen. Op 1 oktober 2015 eindigde zijn dienstbetrekking volledig en vroeg hij een WW-uitkering aan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot om het pensioen in mindering te brengen op de WW-uitkering, wat betrokkene aanvechtte.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ontvangen pensioenuitkering betrekking had op een eerder verlies van arbeidsuren, zoals bedoeld in artikel 3:5 van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De Raad concludeerde dat het Uwv ten onrechte het pensioen in mindering had gebracht op de WW-uitkering, omdat de voorwaarden voor de uitzondering in het AIB waren vervuld.
De Raad herroept het besluit van het Uwv en wijst het verzoek van betrokkene om schadevergoeding toe. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de relatie tussen pensioenuitkeringen en WW-uitkeringen zorgvuldig te beoordelen, vooral in gevallen van eerder verlies van arbeidsuren.