ECLI:NL:CRVB:2015:960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de korting op WW-uitkering door pensioeninkomsten volgens het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de korting op de WW-uitkering van appellante, die pensioeninkomsten ontvangt. De rechtbank had geoordeeld dat zowel het ouderdomspensioen als het tijdelijk ouderdomspensioen van appellante als inkomen moeten worden beschouwd op grond van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB), en dat deze inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat de WW-uitkering volledig gekort diende te worden op basis van artikel 34 van de Werkloosheidswet (WW).
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen materiële wijziging is in de situatie van appellante na de wijziging van de regelgeving per 1 maart 2012. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen gronden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat haar pensioeninkomsten niet als inkomen moeten worden gerekend. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en aangegeven dat de hoofdregel is dat pensioenuitkeringen tot het inkomen worden gerekend en in mindering worden gebracht op de WW-uitkering.
De uitspraak benadrukt de restrictieve uitleg van uitzonderingen op deze hoofdregel en bevestigt dat de wetgever niet de bedoeling had om de uitzondering breed toe te passen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.