ECLI:NL:CRVB:2017:2066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
15/4716 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor medische en dieetkosten; afwijzing op basis van buitenwettelijk beleid en voorliggende voorzieningen

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellanten voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor verschillende kosten, waaronder medische en dieetkosten. Appellanten ontvingen aanvankelijk bijstand naar de norm voor gehuwden, maar vroegen in 2013 en 2014 bijzondere bijstand aan voor diverse kosten. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat voor een aantal kosten een voorliggende voorziening bestaat en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De rechtbank heeft de beroepen tegen de afwijzingen ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij de aanvragen voor bijzondere bijstand niet eerder hadden kunnen indienen. Ook de gestelde cumulatie van kosten wordt niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat bijstand wordt verleend. De Raad benadrukt dat bijstandsverlening in beginsel niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvragen door het college op consistente wijze is toegepast en dat er geen grond is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

15.4716 WWB, 15/5102 WWB, 15/5103 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 juni 2015, 14/2438, 14/3500 en 14/3501 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellanten] (appellanten), beiden wonende te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 13 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 mei 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen ten tijde in geding in aanvulling op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Zaak 15/4716
1.1.1.
Op 10 september 2013 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor een groot aantal kosten. Het gaat onder meer om eigen bijdrage voor rechtsbijstand, griffierecht en diverse medische kosten waaronder een schoenovertrek, geneesmiddelen en de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering. Bij besluit van 23 oktober 2013 (besluit 1) heeft het college aan appellanten bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en voor griffierechtkosten en de aanvraag voor het overige afgewezen.
1.1.2.
Op 30 december 2013 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten en de kosten van een betalingsregeling bij zorgverzekeraar VGZ. Bij besluit van 28 februari 2014 (besluit 2) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.1.3.
Bij besluit van 8 juli 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college met betrekking tot besluit 1, samengevat, ten grondslag gelegd dat appellanten ten aanzien van bepaalde kosten een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, dat bepaalde kosten het gevolg zijn van het bestaan van een verplicht eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) - een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt - en deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en tot slot dat in het algemeen geen bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht en niet is gebleken van enige bijzondere omstandigheid die afwijking van dit uitgangspunt kan rechtvaardigen. Met betrekking tot besluit 2 heeft het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten voor de tandartskosten een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening en dat voor de kosten van de met VGZ getroffen betalingsregeling geen bijstand wordt verleend, omdat die kosten schulden betreffen.
Zaak 15/5102
1.1.4.
Op 18 juni 2014 hebben appellanten, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage CAK 2014 en voor reiskosten naar ziekenhuizen in de periode van 24 februari 2012 tot en met 28 november 2013.
1.1.5.
Bij besluit van 25 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan met betrekking tot de kosten van eigen bijdrage CAK 2014 ten grondslag gelegd dat bij besluit van 3 februari 2014 een bedrag van € 522,- is toegekend aan categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en dat daarmee in de kosten is voorzien. Met betrekking tot de medisch geïndiceerde reiskosten kunnen appellanten volgens het college een beroep doen op een voorliggende voorziening. De door appellanten gestelde cumulatie van kosten heeft het college niet aangemerkt als zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Zaak 15/5103
1.1.6.
Op 23 april 2014 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor dieetkosten vanaf 1 januari 2011.
1.1.7.
Bij besluit van 26 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 november 2014 (bestreden besluit 3), heeft het college aan appellanten over de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 bijzondere bijstand voor dieetkosten toegekend tot een bedrag van € 600,- op jaarbasis. Het college heeft de aanvraag voor de periode van 1 januari 2011 tot en met
31 december 2013 afgewezen. Het college heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
“Hoofdregel is dat het bestuursorgaan bijstand toekent per datum melding (artikel 44, lid 1 van de WWB). In beginsel is het dus niet mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. […] De gemeentelijke richtlijn B062 geeft aan op welk moment een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend respectievelijk in hoeverre verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht mogelijk is. Deze richtlijn vermeldt dat uitsluitend op grond van individuele omstandigheden van vorengenoemde hoofdregel kan worden afgeweken. Daarbij valt te denken aan situaties waarin de belanghebbende het late tijdstip van de aanvraag niet kan worden aangerekend of als de aanschaf van een bepaalde voorziening geen uitstel gedoogd. Ook kan volgens dit beleid van de algemene regel worden afgeweken indien iemand die algemene bijstand ontvangt, achteraf bijzondere bijstand vraagt voor een aantal kleine uitgaven die in een kort tijdvak, van maximaal een jaar, zijn ontstaan. […] heeft gemachtigde geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bezwaarmaker niet in staat is geweest de aanvraag eerder in te dienen dan op 23 april 2014. Voorts geldt dat het, […], in dit geval […] niet gaat om een aanvraag om bijzondere bijstand voor meerdere kleine uitgaven over een voorafgaande periode doch om aanvraag om bijzondere bijstand voor vergoeding van dezelfde kosten, namelijk meerkosten dieet, die periodiek terugkeren.”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden
besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de rechtbank heeft overwogen zijn de volgende wettelijke bepalingen in dit verband van belang.
4.1.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.1.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.1.3.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder g, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.1.4.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.1.5.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB, wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Bijstand met terugwerkende kracht en richtlijn B062
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.1.
Vaststaat dat appellanten op 10 september 2013 en 23 april 2014 onder meer bijstand met terugwerkende kracht hebben aangevraagd. Het betreft diverse medische kosten en dieetkosten. Appellanten hebben aangevoerd dat aan hen desondanks bijzondere bijstand voor die kosten had moeten worden verleend. Niet is echter gebleken dat appellanten de aanvraag voor deze kosten niet op een eerder tijdstip hadden kunnen indienen. Appellanten hebben voorts geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college had moeten afwijken van het in 4.2 vermelde beginsel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.2.2.
Op grond van de gedingstukken staat vast dat het in 1.1.7 vermelde beleid, zoals neergelegd in richtlijn B062, op 23 maart 2004 door het college is vastgesteld en dat dit is gepubliceerd in de “Maas- en Mijn / Maas- en Geleenbode” van 31 maart 2004. De beroepsgrond van appellanten dat nog steeds geen duidelijkheid bestaat over hoe het beleid inzake bijzondere bijstand met terugwerkende kracht er precies uitziet en dat niet vaststaat vanaf wanneer dit beleid er is, slaagt daarom niet.
4.2.3.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen dient de onder 1.1.7 weergegeven vaste gedragslijn, dat het mogelijk is om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen indien iemand die algemene bijstand ontvangt achteraf bijzondere bijstand vraagt voor een aantal kleine uitgaven die in een kort tijdvak, van maximaal een jaar, zijn ontstaan, gelet op 4.2 te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college dit beleid niet consistent heeft toegepast. De beroepsgrond van appellanten dat oncontroleerbaar is of het college hun aanvraag op grond van beleid terecht heeft afgewezen, slaagt dan ook niet.
Cumulatie van kosten
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat in hun geval de cumulatie van kosten een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan aan hen bijzondere bijstand had moeten worden verleend.
4.3.1.
Aan de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering heeft het college overeenkomstig vaste rechtspraak (uitspraak van
11 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5667) terecht ten grondslag gelegd dat deze kosten het gevolg zijn van het bestaan van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw, zijnde een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt. Dit betekent, anders dan appellanten menen, dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van
artikel 35, eerste lid, van de WWB en dat deze kosten dienen te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. De door appellanten aangevoerde omstandigheid dat zij worden geconfronteerd met een cumulatie van kosten, wat volgens appellanten (deels) wordt veroorzaakt doordat zij jarenlang niet in aanmerking komen voor bijstand met terugwerkende kracht, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.2.
Ten aanzien van de door het college gehanteerde afwijzingsgrond met betrekking tot de diverse medische kosten vermeld in 1.1.1, de tandartskosten vermeld in 1.1.2 en de medisch geïndiceerde reiskosten vermeld in 1.1.4 is niet in geschil dat voor deze kosten een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat, zodat bijstandsverlening alleen mogelijk is met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) dient voor zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. De door appellanten gestelde cumulatie van kosten is niet aan te merken als zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Bijstand voor de kosten van een betalingsregeling
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4813, en uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5134) is voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja, in hoeverre sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden niet alleen bepalend wat de strekking van de aanvraag is maar ook de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag. Van een schuld is sprake indien de kosten vóór de dag van de aanvraag bij de betrokkene in rekening zijn gebracht maar nog niet zijn voldaan. Bij de in 1.1.2 vermelde aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een betalingsregeling bij VGZ is feitelijk sprake van aflossing van een vordering van VGZ die op 29 oktober 2013 bij appellanten in rekening was gebracht, maar nog niet was voldaan. De aanvraag van 30 december 2013 strekte, anders dan appellanten menen, er dan ook toe bijzondere bijstand te verkrijgen ter aflossing van een schuld. Dit betekent dat het college terecht de aanvraag heeft aangemerkt als een aanvraag om bijstand voor een schuldenlast als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB. De stelling van appellanten dat die bepaling in dit geval niet van toepassing is dan ook niet juist. De beroepsgrond waaraan die stelling ten grondslag ligt slaagt dan ook niet.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak - deels met verbetering van de gronden - zal worden bevestigd.
4.6.
Voor schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat gelet op het voorgaande geen grond, zodat het verzoek om veroordeling daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en G.M.G. Hink en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.A.E. Bon

HD