ECLI:NL:CRVB:2012:BY5667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1323 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand in verband met kosten van het eigen risico in de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. Appellante, die sinds 1 september 2004 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand vanwege de kosten van het verplicht eigen risico in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijstand heeft aangevraagd, voortkomen uit het verplichte eigen risico in de Zvw. Dit is een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt, ongeacht hun gezondheidstoestand. De Raad heeft eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat dergelijke kosten in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante stelde dat zij door haar verblijf in een inrichting niet in staat was om deze kosten te voldoen, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om bijzondere bijstand toe te kennen.

De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat appellante geen recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 december 2012.

Uitspraak

11/1323 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2011, 10/748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Namens appellante is verschenen mr. B. van Dijk, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Grommers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier nog van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1 september 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering afgewezen.
1.2. Bij besluit van 15 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 november 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank en het college eraan voorbij zijn gegaan dat zij in verband met een langdurig verblijf in een inrichting niet de kosten van het eigen risico kon voldoen, omdat zij tijdens dat verblijf slechts bijstand voor zak- en kleedgeld ontving.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uitsluitend in geschil is of het college op goede gronden zich op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand in verband met de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering.
4.2. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3. De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4. De kosten waarvoor appellante bijstand heeft aangevraagd zijn het gevolg van het bestaan van het verplicht eigen risico in de Zvw. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 21 februari 2012, LJN BV6493) betreft dit een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt en waarmee alle zorgverzekerden te maken kunnen hebben, ongeacht of zij chronisch ziek zijn of niet. De omstandigheid dat appellante vanwege haar verblijf in een inrichting te maken heeft gekregen met een betaling van het eigen risico en andere verzekerden hun eigen risico mogelijk niet realiseren, maakt dit niet anders. Opmerking verdient in dit verband dat de wetgever in artikel 118a van de Zvw voor de specifieke doelgroep van verzekerden met meerjarige onvermijdbare zorgkosten een regeling heeft getroffen die voorziet in een gedeeltelijke compensatie van het verplichte eigen risico. Verder wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 december 2010, LJN BO6734, waarin deze compensatie is besproken in een zaak waarin de weigering van bijzondere bijstand voor de in geding zijnde kosten was gebaseerd op artikel 15 van de WWB. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.
4.5. Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
IJ