In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om hem een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de IVA-uitkering had geweigerd, omdat de motivering hiervoor onvoldoende was. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de appellant recht heeft op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 18 augustus 2011. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de na te betalen IVA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure met 17 maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-. De schadevergoeding werd verdeeld tussen het Uwv en de Staat der Nederlanden, waarbij de Staat € 970,- en het Uwv € 529,42 moest betalen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 1.800,78 werden begroot.