In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die stelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak is overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vijf jaar en ruim drie maanden heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar door het Uwv negen maanden in beslag nam. De Raad heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn en heeft het Uwv en de Staat als partijen in de procedure aangemerkt.
De Raad heeft overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel aan het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, moet worden toegerekend. Echter, als er in de procedure sprake is van een langere behandelingsduur bij de rechterlijke instantie, dan komt die overschrijding voor rekening van de Staat. In deze zaak heeft de Raad geconcludeerd dat de redelijke termijn met een jaar en drie maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor verzoeker. De Raad heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 500,- en het Uwv tot betaling van € 1.000,- aan verzoeker. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 236,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van zowel het bestuursorgaan als de Staat in het geval van overschrijding. De Raad heeft de zaak openbaar uitgesproken en de beslissing is ondertekend door de betrokken rechters.