In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbanken Roermond en Maastricht. De appellanten, [Appellant 1] en [Appellant 2], hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die kortingen op hun ouderdomspensioen en toeslagen toepasten. De Raad heeft prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van de Europese verordening 1408/71, die de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers en zelfstandigen regelt. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellanten, ondanks hun werkzaamheden in Duitsland, recht hebben op een ongekorte uitkering van hun ouderdomspensioen en toeslagen, omdat zij in Nederland wonen en aan de voorwaarden voldoen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbanken vernietigd en de Svb opgedragen nieuwe beslissingen te nemen, waarbij de kortingen op de uitkeringen niet meer van toepassing zijn. Tevens zijn de proceskosten van de appellanten vergoed.