In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, die samen met haar echtgenoot in Duitsland woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat haar niet als verzekerd voor de AOW heeft aangemerkt over de jaren 2004, 2005 en 2006. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen was aan Duitse wetgeving en daarom uitgesloten was van verzekering voor de AOW. Dit geldt ook voor het tijdvak van 1 januari 2010 tot 1 oktober 2010. De Raad heeft echter geoordeeld dat de echtgenoot van appellante alsnog verzekerd moet worden geacht over de jaren 2004, 2005 en 2006. De Raad heeft bepaald dat appellante vanaf 1 oktober 2010 recht heeft op een AOW-pensioen met een korting van 6% en recht heeft op de maximale toeslag zonder korting over het tijdvak van 1 oktober 2010 tot 1 september 2011. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van appellante.