ECLI:NL:CRVB:2015:4427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonschade en loonsanctie onder de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om vergoeding van loonschade werd afgewezen. Appellante had in 2010 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor vergoeding van loonschade, omdat haar werkgever ten onrechte geen loonsanctie had opgelegd na een wachttijd van 104 weken. Het Uwv had in 2012 het verzoek afgewezen, met de reden dat appellante meer had ontvangen aan WIA-uitkering dan zij zou hebben ontvangen als er wel een loonsanctie was opgelegd. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat de loonderving van appellante zich beperkte tot 70% van het loon en dat de door haar gestelde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde zij nieuwe schadeposten toe, waaronder gederfde arbeidskorting en belastingvoordeel. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv ten onrechte had nagelaten de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever te verlengen, maar dat de schadevergoeding niet toewijsbaar was omdat appellante in de betreffende periode meer had ontvangen aan WGA-uitkering dan het bedrag dat zij aan loon zou hebben ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vorderingen van appellante af.