ECLI:NL:CRVB:2015:284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.G.M. Simons
- H.C.P. Venema
- H.G. Lubberdink
- J.E.M. Polak
- R.F.B. van Zutphen
- Rechtspraak.nl
Toegang tot de rechter en griffierecht in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1952 en woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2014, waarin haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) was afgewezen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen omdat appellante op de dag van overlijden van haar ex-echtgenoot, met wie zij van 1966 tot 1991 gehuwd was, niet met hem samenwoonde en er geen alimentatieverplichting bestond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 zijn partijen niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de wetgever met de heffing van griffierecht in bestuursrechtelijke zaken beoogd heeft dat rechtzoekenden een zorgvuldige afweging maken over het al dan niet indienen van een beroep. De Raad stelt vast dat de appellante niet in staat is het griffierecht te betalen, gezien haar financiële situatie in Marokko. De Raad concludeert dat het niet betalen van het griffierecht niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat appellante aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over voldoende middelen beschikt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om als nabestaande in de zin van de ANW te worden aangemerkt. De lange huwelijksduur en het feit dat haar ex-echtgenoot in Nederland heeft gewerkt, zijn niet relevant voor haar aanspraak op de uitkering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 13 februari 2015, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.