ECLI:NL:RBDHA:2019:3107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning wegens niet betalen leges en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, een Turks gezin bestaande uit eiser-1 en eiseres-1, hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel privéleven, gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat eisers de verschuldigde leges niet hadden betaald. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de verweerder niet onterecht in het nadeel van eisers was uitgevallen. De rechtbank overwoog dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet in staat waren om de leges te betalen en dat er geen gerechtvaardigd beroep op artikel 8 EVRM kon worden gedaan. De rechtbank concludeerde dat de leges niet onevenredig hoog waren en dat de aanvraag op goede gronden buiten behandeling was gesteld. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser-1], eiser-1 V-nummer [V-nummer]

[eiseres-1], eiseres-1, V-nummer [V-nummer]
mede namens hun kinderen:
[A], V-nummer [V-nummer]
[B], V-nummer [V-nummer]
[C], V-nummer [V-nummer]
[D], V-nummer [V-nummer]
tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel privéleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 20 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser-1 (geboren op [geboortedatum] 1964) is getrouwd met eiseres-1 (geboren op [geboortedatum] 1973). Zij hebben samen vier kinderen die in Nederland zijn geboren. Eisers hebben de Turkse nationaliteit. Op 7 maart 2017 hebben eisers een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eisers de verschuldigde leges niet hebben betaald. Eisers worden niet vrijgesteld van het betalen van leges, omdat hen geen gerechtvaardigd beroep op artikel 8 van het EVRM toekomt.
Eisers hebben weliswaar de inkomensverklaring van de Raad van Rechtsbijstand waaruit blijkt dat de inkomsten van eiser-1 en eiseres-1 nihil zijn, overgelegd, maar geen andere bewijsstukken waaruit blijkt dat zij niet in het bezit kunnen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Ze hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij geen beroep kunnen doen op familieleden of andere derden. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om vrijstelling van leges te verlenen aan eisers.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eisers stellen dat zij ten onrechte niet zijn vrijgesteld van de legesplicht en dat verweerder ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat Nederland het centrum is gaan vormen van het familie- en privéleven van eisers. Zij wonen al jaren in Nederland en hun kinderen zijn hier geboren en gaan hier naar school. Mede gezien het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 16 april 2013 in de zaak Udeh vs. Zwitserland (JV 2013/246) kan van eisers niet gevergd worden dat zij in Turkije verblijven. Hoewel eisers geen verblijfsvergunning hebben, is dat volgens het EHRM niet allesbepalend. Er dient immers ook rekening gehouden te worden met de sociale banden in Nederland en er dient beoordeeld te worden of sprake is van objectieve belemmeringen om het familieleven in het land van herkomst uit te oefenen. Met de banden in Nederland en de belemmeringen in Turkije is volgens eisers onvoldoende rekening mee gehouden. Eisers verwijzen naar het arrest van het EHRM in de zaak Amara vs. Nederland (JV 2005/88).
Verder stellen eisers dat de leges, zowel voor één aanvraag als voor de aanvragen samen, onevenredig hoog zijn. Ze overstijgen de kosten die voor het in behandeling nemen van de aanvragen gemaakt moeten worden. Eisers hebben gedaan wat in hun macht ligt om aannemelijk te maken dat zij niet kunnen beschikken over een bedrag van € 6.018 om de leges te betalen. Eisers hebben geen inkomsten en zij kunnen het geld om de leges te betalen niet bij derden lenen. Eisers wijzen erop dat een beroep op onmacht om het griffierecht te betalen voor een eerder beroep door de rechtbank is gehonoreerd. Volgens eisers brengt dat met zich dat het beroep op onmacht om de leges te voldoen ook gehonoreerd dient te worden. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:284). Verweerder had kunnen volstaan met toepassing van het tarief voor Unieburgers, te weten € 51,-. Eisers doen hierbij een beroep op artikel 13 van het Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/Turkije 1/80 (hierna: Besluit 1/80), de standstill-bepaling, en verwijzen naar het arrest van 26 april 2012 van het Hof van Justitie voor de Europese Unie (hierna: HvJ EU) inzake de Commissie tegen Nederland. Tot slot stelt eiser-1 dat hij wenst tot te treden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Met een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM zou hij arbeid in Nederland mogen verrichten.
Juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is de vreemdeling, in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan verweerder tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet van toepassing.
4.2
Artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bepaalt dat vreemdelingen ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier leges verschuldigd zijn.
4.3
In artikel 3.34a, onder j, van het VV 2000 is bepaald dat een vreemdeling die een aanvraag doet voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en om vrijstelling van leges verzoekt, die daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen, geen leges verschuldigd is.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2010 (200904877/1) kan legesvrijstelling eveneens plaatsvinden bij een gerechtvaardigd beroep op bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
4.4
Onder bepaalde voorwaarden kan een vrijstelling van het legesvereiste worden gegeven. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in paragraaf B1/8.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (B). Eén van de voorwaarden is dat eisers met bewijsstukken aannemelijk moeten maken dat zij op korte termijn geen geld hebben om de leges te betalen. Daarbij moeten zij ook aannemelijk maken dat zij voor de leges geen geld kunnen krijgen van familieleden of andere in aanmerking komende derden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Privéleven
5.1
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99) en de Afdeling (onder meer de uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privé- en familieleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964).
5.2
Met betrekking tot het recht op eerbiediging van het privéleven is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zijn belangenafweging alle door eisers aangevoerde belangen heeft betrokken en de afweging niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in zijn belangenafweging niet ten onrechte het volgende betrokken. Eiser-1 en eiseres-1 verblijven weliswaar langdurig in Nederland, maar zij zijn nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Nadat zij in 1994 uit Nederland waren verwijderd, zijn ze wederom ingereisd. De Nederlandse overheid heeft nooit ingestemd met hun verblijf alhier. In een situatie van illegaal verblijf dient sprake te zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden wil uitzetting strijd opleveren met artikel 8 EVRM. Van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van eisers niet gebleken. De enkele omstandigheid dat eisers langdurig in Nederland verblijven acht verweerder niet doorslaggevend. Eisers hebben er zelf voor gekozen hun illegaal verblijf in Nederland voort te zetten, terwijl zij wisten dat verblijf in Nederland niet was toegestaan.
Met betrekking tot de banden van eiser-1 met Turkije heeft verweerder in de belangenafweging betrokken dat hij daar een wezenlijke vormingsperiode heeft verbleven, de taal spreekt en bekend is met de cultuur. Ook heeft eiser-1 familieleden in Turkije met wie hij contact heeft, zo blijkt uit het gegeven dat hij recentelijk naar Turkije wilde reizen om de bruiloft van zijn neef bij te wonen. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij de Turkse cultuur ontwend is geraakt of dat hij moet terugkeren naar een volstrekt onbekend land. Van eiser-1 mag worden verwacht dat hij in Turkije een sociaal netwerk kan (her)opbouwen.
De rechtbank volgt eiser-1 niet in zijn stelling dat verweerder kennelijk in eisers verblijf in Nederland heeft berust. Er zijn drie vertrekprocedures opgestart, in 2008, 2012 en 2015, waarbij eiser telkens heeft aangegeven niet te willen vertrekken. Ook heeft eiser vier maanden in vreemdelingendetentie gezeten. Eiser heeft verschillende opvolgende aanvragen gedaan, waardoor hij lange tijd niet uitzetbaar was. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin verweerder het verblijf van eiser (langdurig) heeft gedoogd. Daarbij is ook van belang dat als uitgangspunt geldt dat van iedere vreemdeling wordt verlangd dat hij meewerkt aan zijn vertrek, gelet op de op hem rustende vertrekplicht.
5.3
Verweerder heeft zich verder in het kader van zijn belangenafweging niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het nadeel van eiser-1 en eiseres-1 weegt dat zij, zonder dat zij hier mochten verblijven, in Nederland kinderen hebben gekregen. Zij hebben daarmee de Nederlandse overheid voor een voldongen feit gesteld. De gevolgen van deze keuze komen in overwegende mate voor eigen rekening en risico van eisers, en niet voor rekening en risico van de Nederlandse overheid.
Daarnaast is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het familieleven in de Turkije uit te oefenen. Het feit dat de kinderen van eiser-1 en eiseres-1 in Nederland zijn geboren en naar school gaan, is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat zij zich niet zullen kunnen aanpassen in Turkije. De kinderen groeien op in gezinsverband, waardoor (een zekere mate van) bekendheid met de Turkse taal en cultuur aanwezig wordt geacht. Verder is niet gebleken dat de kinderen uitsluitend aan Nederland zijn gebonden en dat van hen niet kan worden verlangd dat zij hun ouders volgen.
5.4
In het arrest van het EHRM in de zaak Udeh tegen Zwitserland gaat om de belangen van kinderen om bij hun ouders te blijven, terwijl in onderhavige procedure geen sprake is van gedwongen scheiding. Een beroep op dit arrest kan derhalve niet slagen.
5.5
Nu eisers, gelet op voorgaande overwegingen, geen gerechtvaardigd beroep doen op bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, worden zij op die grond niet vrijgesteld van het betalen van leges. Voor zover eisers een beroep doen op familieleven, heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers geen verblijfsvergunning hebben en derhalve geen sprake is van scheiding en schending van artikel 8 van het EVRM in het kader van familieleven.
Onderbouwing beroep op vrijstelling
6.1
Ten aanzien van de vraag of eisers moeten worden vrijgesteld van het betalen van leges of minder hoeven te betalen, overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd, waaruit blijkt dat zij niet over een inkomen beschikken. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat zij op korte termijn geen geld hebben om de leges te betalen en geen geld kunnen verkrijgen (lenen) via familieleden of andere in aanmerking komende derden. Verweerder heeft hiertoe niet ten onrechte overwogen dat eisers zich een lange periode zonder in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning staande hebben gehouden in Nederland. Eiser-1 en eiseres-1 hebben daarnaast zelf verklaard dat ze jarenlang gewerkt hebben, een huis hebben gekocht en een gezin hebben onderhouden. Ook hebben eisers bij vorige aanvragen wel voldaan aan de legesheffing. De enkele stelling van eisers dat zij in Nederland geen familie hebben waarbij ze geld kunnen lenen is onvoldoende om anders te oordelen. Ook is gesteld noch gebleken dat eisers hun familie in Turkije hebben aangesproken voor een bijdrage aan de legesheffing. Nu eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van het legesvereiste, heeft verweerder de aanvragen op goede gronden buiten behandeling gesteld wegens het niet betalen van de leges.
6.2
Verweerder heeft in reactie op de stelling van eisers dat de leges onevenredig hoog zijn uiteengezet waarop de berekening van de leges is gebaseerd. Die is door eisers niet betwist. De stelling van eisers faalt.
6.3
De stelling van eisers dat het beroep op betalingsonmacht van de leges gehonoreerd moet worden omdat hij is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het betalen van griffierecht een ander doel heeft dan het betalen van leges. Voor zover eisers hebben willen betogen dat hen hiermee een effectief rechtsmiddel wordt onthouden, overweegt de rechtbank het volgende. De leges-eis wordt niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft de aanvraag daarom eerst inhoudelijk beoordeeld voordat hij besloot om eisers niet vrij te stellen van het legesvereiste. Vervolgens heeft ook de rechtbank een inhoudelijke beoordeling verricht. Daarmee heeft eiseres een daadwerkelijk rechtsmiddel gehad. Er is dus geen sprake van een financiële belemmering die in de weg staat aan een effectief rechtsmiddel, zodat ook geen sprake is van strijd met artikel 8 en artikel 13 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Besluit 1/80
7.1
Eisers menen dat verweerders besluit onjuist is omdat met het legesbedrag sprake is van een verslechtering die verboden is bij artikel 13 van Besluit 1/80. Nu eisers noch als legaal verblijvende Turkse werknemers noch als familieleden daarvan de aanvraag hebben gedaan, is de standstill-bepaling niet van toepassing.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eisers geen onbetwist verblijfsrecht hebben gehad in Nederland. Weliswaar volgt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 dat de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 ook bij een eerste toelating een rol kan spelen, maar eisers beogen met hun aanvragen geen verblijf als Turkse werknemer, maar verblijf wegens gezins- of privéleven. Het beroep slaagt niet.
7.3
In het arrest van het HvJ EU 26 april 2012 is geoordeeld dat de door verweerder gevraagde leges in strijd zijn met Richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. Nu eisers geen langdurig ingezetenen zijn betreft dit een andere situatie dan die in voornoemd arrest, waardoor een beroep op het arrest niet kan slagen.
8. Het beroep is ongegrond
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.