In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bestreden besluit had vernietigd en het college opdroeg opnieuw op het bezwaar te beslissen. De zaak betreft de aanvraag van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door de erven van een overleden persoon. Tijdens de zitting is een schikking getroffen, maar de appellant verzocht de Raad alsnog uitspraak te doen over de vraag of de huishoudelijke hulp als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de wens van appellant om een principiële uitspraak te doen onvoldoende was om procesbelang aan te nemen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft het college tevens veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen tot een bedrag van € 1.217,50.