ECLI:NL:CRVB:2020:594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-aanvraag. Appellante, die als milieukundig beleidsadviseur werkte, heeft zich op 12 mei 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 22 februari 2016, heeft het Uwv een administratieve loonsanctie opgelegd aan haar ex-werkgever en de behandeling van haar aanvraag uitgesteld. Dit besluit werd later ingetrokken, wat leidde tot bezwaar van appellante. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen de loonsanctie niet-ontvankelijk, omdat het besluit al was ingetrokken. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat appellante op de datum in geding in staat was om de werkzaamheden van de voorbeeldfuncties te verrichten, en dat er geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid was. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv terecht had gehandeld en dat de medische oordelen voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.