ECLI:NL:CBB:2016:332

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
14/792
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuursdwang en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, eigenaar van een kat genaamd Isis, had te maken met een last onder bestuursdwang opgelegd door de staatssecretaris wegens vermeende overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit, dat uiteindelijk door de staatssecretaris werd herzien, waarbij het bezwaar gegrond werd verklaard en de last onder bestuursdwang werd ingetrokken.

Desondanks heeft de appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij kosten had gemaakt in verband met de situatie rondom zijn kat. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris erkende dat de last onder bestuursdwang onterecht was opgelegd en heeft besloten om de door de appellant gemaakte dierenartskosten en het griffierecht te vergoeden.

Het College heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de overige kosten die hij had gemaakt en heeft het verzoek om schadevergoeding voor deze kosten afgewezen. Het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 383,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/792
11531

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Harteveld).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Bij besluit van 23 oktober 2014 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 april 2015 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 herzien en het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
Bij brief van 22 juli 2015 heeft appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Bij brief van 6 oktober 2015 heeft verweerder een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting hebben partijen onder meer de mogelijkheden voor een minnelijke regeling van het geschil verkend. In dat kader heeft verweerder aan appellant onder meer toegezegd om de door appellant gemaakte dierenartskosten ten bedrage van € 218,- en het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,- te vergoeden.
In een brief van 11 juli 2016 heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat een minnelijke regeling niet tot stand is gekomen en het College verzocht uitspraak te doen.
Bij beschikking van 28 juli 2016 heeft het College het onderzoek heropend en verweerder om nadere inlichtingen verzocht.
Bij brief van 16 augustus 2016 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt.
Bij brief van 9 september 2016 heeft appellant gereageerd op de door verweerder verstrekte inlichtingen.
Na toestemming van partijen om uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft het College op 10 oktober 2016 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant is eigenaar van de kat genaamd Isis. Op 21 en 23 mei 2014 hebben toezichthouders van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) controles uitgevoerd in verband met de kat van appellant. Naar aanleiding van deze controle is bij het primaire besluit een last onder bestuursdwang opgelegd omdat de gezondheid en het welzijn van de kat zou zijn aangetast. Appellant dient de volgende maatregel te nemen voor 18 juni 2014: consulteer een dierenarts over de conditie van de kat. Voer het (eventuele) behandelplan, opgesteld door de dierenarts, uit. Bij de hercontrole op 26 juni 2014 is door de LID geconstateerd dat, gezien de aangetroffen gezondheidstoestand van de kat en het feit dat door appellant een dierenarts is geconsulteerd, appellant aan de gestelde maatregel heeft voldaan.
2. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 herzien en het primaire besluit herroepen. Uit nader dossieronderzoek is volgens verweerder gebleken dat onvoldoende is vast komen te staan dat appellant zijn kat de nodige zorg heeft onthouden. Verweerder stelt vast dat ten onrechte bestuursdwang is toegepast.
3. Appellant handhaaft zijn beroep omdat er in het bestreden besluit 2 geen beslissing over de door appellant geleden schade is genomen. Appellant verzoekt om een vergoeding van de door hem gemaakte kosten. Voor de volgende handelingen vraagt appellant een schadevergoeding van € 100,- per handeling:
21 mei, 17 juni,
21 juni 2014 Poging tot het doen van aangifte bij politie Scheveningen
17 juni 2014 Isis afgehaald bij de Dierenambulance
26 juni 2014 Huisbezoek door de heer Goemans, LID
30 juni 2014 Klachtformulier ingediend bij politie, bureau Patijnlaan
2 juli 2014 Tweede klachtformulier ingediend bij politie
22 juli 2014 Pro forma bezwaarschrift RVO
23 juli 2014 Hulpofficier van Justitie Boderij, bureau Fahrenheitstraat, wil geen aangifte opnemen
8 augustus 2014 Bezwaarschrift RVO
9 augustus 2014 Aangifte bij bureau Fahrenheitstraat
13 augustus 2014 Reactie op rapport “klacht politieoptreden”
9 oktober 2014 Brief aan Politiechef Eenheid Den Haag
14 oktober 2014 Vervolgbrief aan Politiechef Eenheid Den Haag
2 december 2014 Beroepschrift
6 januari 2015 Hoorzitting klachtencommissie politie-eenheid Den Haag te Leiderdorp
28 mei 2015 Brief aan College, ontbreken afschrift
27 juni 2015 Brief aan College, niet intrekken van beroep
22 juli 2015 Brief kostenoverzicht
Voorts staat er volgens appellant nog een nota van de dierenambulance open, van 15 mei 2014 à € 44,54. De nog te verwachten proceskosten schat appellant op € 200,-. De onderzoeksnota’s van de dierenarts à € 218,- neemt appellant voor eigen rekening.
Beroep tegen het bestreden besluit
4.1
Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 herzien en het primaire besluit ingetrokken. Het College is dan ook van oordeel dat appellant onvoldoende belang heeft bij beoordeling van dit besluit door het College, zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
4.2.1
Het College ziet zich voorts geplaatst voor de vraag of appellant procesbelang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:194) is eerst sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat met de beroepen wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor appellant feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.2
Het College stelt vast dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij met zijn beroep wenst te bewerkstelligen dat verweerder zijn excuses aanbiedt voor de handelswijze van verweerder in onderhavige kwestie. Het College stelt vast dat verweerder ter zitting zijn excuses heeft aangeboden aan appellant voor het feit dat er een jaar is verstreken tussen de last onder bestuursdwang en het gegrond verklaren van de bezwaren van appellant zodat daarmee tegemoetgekomen is aan het verzoek van appellant.
4.2.3
Verder heeft appellant het College verzocht verweerder de opdracht te geven degene die meldingen heeft gedaan bij de dierenambulance over de kat van appellant te vervolgen. Nu het College daartoe niet bevoegd is, kan dat resultaat met onderhavige procedure niet worden bereikt.
4.2.4
Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellant niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Verzoek om schadevergoeding
5. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt het College als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
Ingevolge artikel 8:91, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek, indien dit wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is. Het tweede lid bepaalt dat in dat geval de verplichting in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb, niet van toepassing is.
5.2
Het College merkt de brief van appellant van 22 juli 2015 aan als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb, nu hij hierin verzoekt om vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige besluit en dit verzoek is gedaan hangende het beroep tegen het gestelde schadeveroorzakende besluit.
5.3
Het College stelt vast dat verweerder heeft erkend dat verweerder bij het primaire besluit ten onrechte een last onder bestuursdwang heeft opgelegd en sprake is van een onrechtmatige handeling van verweerder. Het College stelt voorts vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de door appellant gevorderde dierenartskosten ad € 218,- vergoedt alsmede het door appellant betaalde griffierecht ad € 165,-. Naar het oordeel van het College dient het verzoek gelet op het voorgaande in zoverre te worden toegewezen.
5.4
Naar het oordeel van het College is appellant er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er enig rechtstreeks verband is tussen het onrechtmatige besluit en de overige door appellant gestelde schade en kostenposten. Wat betreft de gestelde kosten als gevolg van het indienen van bezwaar en beroep stelt het College vast dat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zodat deze kosten niet op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor het indienen van het bezwaar of beroep die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de dierenartskosten alsmede het griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk,
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 383,-,
  • wijst af hetgeen appellant meer of anders aan schadevergoeding heeft gevorderd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. M.S. van den Berg