ECLI:NL:CRVB:2015:129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen intrekking van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep door de rechtbank, die oordeelde dat er geen procesbelang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit besluit had de Wajong-uitkering van appellante, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschikt, met ingang van 4 januari 2012 ingetrokken omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had echter in een later besluit, na bezwaar van appellante, de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had, omdat haar wensen al waren ingewilligd door het Uwv.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren tegen de medische beoordeling, omdat deze van invloed kan zijn op toekomstige herkeuringen. De Raad oordeelde echter dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijke betekenis heeft. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had, aangezien het Uwv haar al tegemoet was gekomen in haar bezwaar. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot.