ECLI:NL:CRVB:2015:129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-2445 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen intrekking van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep door de rechtbank, die oordeelde dat er geen procesbelang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit besluit had de Wajong-uitkering van appellante, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschikt, met ingang van 4 januari 2012 ingetrokken omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had echter in een later besluit, na bezwaar van appellante, de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had, omdat haar wensen al waren ingewilligd door het Uwv.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren tegen de medische beoordeling, omdat deze van invloed kan zijn op toekomstige herkeuringen. De Raad oordeelde echter dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijke betekenis heeft. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had, aangezien het Uwv haar al tegemoet was gekomen in haar bezwaar. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot.

Uitspraak

13/2445 WWAJ
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2013, 12/3253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 4 januari 2012 ingetrokken omdat zij per deze datum minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 januari 2012 ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat er voor appelante geen procesbelang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat bij bestreden besluit volledig tegemoet is gekomen aan de wens van appellante tot voortzetting van de door haar genoten arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van 80 tot 100%.
3.1.
Appelante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren tegen de medische beoordeling omdat bij een nieuwe herkeuring de laatst opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) het uitgangspunt zal zijn. Appellante heeft in dit verband gewezen op een rapport van de Nationale ombudsman uit 2008 over een vergelijkbare casus en zij stelt dat het in de rede had gelegen dat het Uwv haar had verwezen naar de klachtenprocedure voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6077 en 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2001:BU8633, vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat met het bestreden besluit is aanvaard dat appellante in de door haar gestelde mate arbeidsongeschikt is en dat daarmee het voor appellante maximale resultaat is bereikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het Uwv bij een eventuele beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per een toekomstige datum teruggrijpt op de medische grondslag van het bestreden besluit evenmin een dergelijk procesbelang oplevert omdat die latere beoordeling gegrond zal dienen te zijn op de medische situatie van appellante op de dan voorliggende beoordelingsdatum.
4.3.
De in hoger beroep aangevoerde grond dat het Uwv appellante naar aanleiding van haar medische bezwaargronden had dienen te verwijzen naar de klachtenprocedure, zodat in dat kader een medische beoordeling had kunnen plaatsvinden, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak reeds omdat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van het bezwaar van appellante een volledige medische heroverweging heeft verricht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot
IvR