ECLI:NL:CRVB:2016:3037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
15/2339 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroep onredelijk laat was ingediend. Appellant, die in 1992 tijdelijk werd aangesteld bij het Erasmus Universitair Medisch Centrum, was in 2012 ontslagen. Hij stelde dat zijn hoger beroep gericht was op het ongedaan maken van een plaatsingsbesluit van de raad van bestuur van 19 december 2003. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen procesbelang meer had. Dit was het gevolg van het feit dat zijn ontslag in rechte was komen vast te staan, waardoor het resultaat van het hoger beroep voor hem geen feitelijke betekenis meer had. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 11 augustus 2016.

Uitspraak

15/2339 AW
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 februari 2015, 14/4293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de raad van bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft naar aanleiding van het verweerschrift een reactie en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Appellant is verschenen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.G.B. Coonen-ter Braak.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1992 bij de rechtsvoorganger van het Erasmus Universitair Medisch Centrum op tijdelijke basis aangesteld als [functie A]. Per 1 oktober 1998 is hij in vaste dienst aangesteld. Daarbij is aangetekend: “Zoals met u is besproken worden uw werkzaamheden voor het Academisch Ziekenhuis Rotterdam door derden gefinancierd, zulks in het kader van het project [naam project 1]. Indien dit project wordt beëindigd (door afronding van dit project of beëindiging van de subsidieverlening) zal door middel van een herplaatsingsonderzoek worden bezien of er binnen het ziekenhuis een andere passende functie beschikbaar is. Indien dit onderzoek niet tot resultaat leidt, dan zal aan u met inachtneming van de geldende opzegtermijn eervol ontslag worden verleend wegens opheffing van uw betrekking.”
1.2.
Bij besluit van 19 december 2003 heeft de raad van bestuur appellant in het kader van een herplaatsing met ingang van 1 oktober 2003 geplaatst als [functie B] binnen het zogenaamde [naam project 2] voor de duur van dat project, destijds voorlopig vastgesteld op
24 maanden. Daarbij is onder meer te kennen gegeven dat appellant na afloop van dat project wederom zou worden aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.3.
Bij brief van 2 januari 2004 heeft appellant gereageerd op het besluit van 19 december 2003.
1.4.
Bij besluit van 20 juli 2011 is appellant met ingang van 1 augustus 2011 aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.5.
Bij besluit van 27 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2012, heeft de raad van bestuur appellant met ingang van 1 augustus 2012 ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie. Bij uitspraak van de Raad van 1 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1505) is dit ontslag in rechte komen vast te staan.
1.6.
Bij brief van 30 juni 2014 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op - wat hij heeft genoemd - het bezwaarschrift van 2 januari 2004.
1.7.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft de raad van bestuur op het beroep gereageerd.
1.8.
Appellant heeft de brief van 2 juli 2004 aangemerkt als een weigering om op het bezwaar van 2 januari 2004 te beslissen en op 11 augustus 2014 beroep ingesteld tegen deze brief.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het (gestelde) bezwaarschrift van 2 januari 2004 met toepassing van artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend. Verder heeft de rechtbank voor zover het beroep van appellant ziet op de weigering om terug te komen van het besluit van
20 juli 2011 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft te kennen gegeven dat zijn beroep bij de rechtbank niet zag op een weigering om terug te komen van het besluit van 20 juli 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Met zijn hoger beroep beoogt appellant - in de kern - het plaatsingsbesluit van de raad van bestuur van 19 december 2003 en de aankondiging dat hij na afloop van het [naam project 2] opnieuw zou worden aangewezen als herplaatsingskandidaat, ongedaan te maken. Daargelaten of dit resultaat ook daadwerkelijk kan worden bereikt, kan het bereiken van dit resultaat voor appellant geen feitelijke betekenis hebben nu hij per 1 augustus 2012 is ontslagen en dit ontslag, met de onder 1.5 genoemde uitspraak van de Raad, in rechte is komen vast te staan.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter, in tegenwoordigheid van
L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) L.V. van Donk

HD