ECLI:NL:CRVB:2018:904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
16/273 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de schorsing van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de schorsing van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had zich op 27 april 2012 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 27 juli 2012 in aanmerking gebracht voor ZW-uitkering. Echter, in april 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering geschorst in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van het recht op deze uitkering. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de intrekking van zijn ZW-uitkering, waardoor de rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de schorsing niet-ontvankelijk was. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de juridische grondslag van de schorsing onrechtmatig was en dat hij financiële schade had geleden door het niet ontvangen van uitkeringen. De Raad heeft echter geoordeeld dat, omdat het besluit van 3 september 2014, waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering, in rechte vaststaat, het resultaat dat appellant met zijn beroep nastreefde niet meer kan worden bereikt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.273 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 december 2015, 14/6992 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting van 20 december 2017, gevoegd met de zaken 16/271, 16/275 en 16/276, aan de orde gesteld. Partijen zijn – met bericht – niet verschenen. In de zaken 16/271, 16/275 en 16/276 is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 27 april 2012 ziek gemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant met ingang van
27 juli 2012 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 16 april 2014 (besluit I) heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 16 april 2014 geschorst in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van het recht op ZW‑uitkering.
1.3.
Bij besluit van 22 april 2014 (besluit II) heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 14 april 2014 geschorst in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van het recht op ZW‑uitkering.
1.4.
Bij besluit van 2 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit I en besluit II ongegrond verklaard.
1.5.
Bij besluit van 3 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 27 april 2012 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij niet verzekerd is voor de ZW. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het besluit van 3 september 2014 in rechte vaststaat, het resultaat dat appellant met het instellen van het beroep tegen het bestreden besluit nastreeft niet daadwerkelijk meer kan worden bereikt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door appellant ter zitting geen omstandigheden zijn aangevoerd waaruit nog enig procesbelang af te leiden is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of de juridische grondslag van de schorsing onrechtmatig was. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij financiële schade heeft geleden omdat aan hem niets werd uitbetaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Raad van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Nu het besluit van 3 september 2014, waarbij is vastgesteld dat appellant per
27 april 2012 geen recht heeft op een ZW-uitkering, vaststaat omdat appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft ingesteld, kan het resultaat dat appellant met zijn beroep nastreefde, namelijk het ongedaan maken van de schorsing van de ZW-uitkering, niet daadwerkelijk meer worden bereikt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant geen belang had bij zijn beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Niet valt in te zien, en appellant heeft evenmin onderbouwd, dat, ondanks dat geen recht bestond op een ZW-uitkering, het besluit tot schorsing van die uitkering ten onrechte is genomen.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Boersma

KS