ECLI:NL:RBDHA:2020:7762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uwv inzake WW-uitkering en procesbelang van eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hoger Onderwijs Nederland en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering aan een ex-werknemer. Eiseres, die als eigenrisicodrager optreedt, betwistte de wijze waarop het gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) in de toekenningsbeslissing was behandeld. Eiseres stelde dat het GAA moest worden vastgesteld en opgenomen in de toekenningsbeslissing, omdat dit noodzakelijk is voor de toekenning van de WW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was voor eiseres, omdat de toekenning van de WW-uitkering zelf niet ter discussie stond en de vraag over het GAA geen feitelijke betekenis had voor de WW-aanspraak van de werkneemster. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

Stichting Hoger Onderwijs Nederland, te Leek, eiseres

(gemachtigden: mr. E. Akyol en mr. R.A. Beers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: D. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan een ex-werknemer van eiseres, [ex-werknemer] , met ingang van 1 maart 2019 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft er met instemming van partijen op 23 juni 2020 een digitale Skype-zitting plaatsgevonden. Namens eiseres hebben deelgenomen mevrouw [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
[ex-werknemer] (hierna ook: de werkneemster) was voorheen werkzaam bij eiseres. Na beëindiging van het dienstverband heeft zij bij verweerder verzocht om een WW-uitkering. Bij het primaire besluit is aan haar een WW-uitkering toegekend met ingang van 1 maart 2019. Eiseres heeft een kopie van deze beslissing ontvangen, omdat zij eigenrisicodrager is en de uitkeringslasten op haar worden verhaald.
2. Over het recht op uitkering van de werkneemster bestaat geen verschil van mening tussen partijen, en evenmin over de hoogte en de duur van de WW-uitkering die door verweerder is toegekend. Niettemin heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij is namelijk van mening dat verweerder in verband met het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, van de WW gehouden was om het gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) van de werkneemster vast te stellen en de berekening daarvan op te nemen in een toekenningsbeslissing. De vaststelling van het GAA is volgens eiseres noodzakelijk voor de toekenning van een WW-uitkering. Zonder een besluit over het GAA blijft er gedurende de gehele WW-uitkeringsperiode onzekerheid en onduidelijkheid bestaan. De veranderde werkwijze van verweerder (sinds 1 januari 2019 wordt het GAA niet meer vermeld) is daarom volgens eiseres in strijd met het recht.
3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen reden is om alsnog een beslissing af te geven waarin het GAA wordt vermeld. De werkneemster heeft al haar uren verloren en daardoor is er geen enkele twijfel of er sprake is van een relevant arbeidsurenverlies. In dit verband heeft verweerder verwezen naar de op
1 juli 2015 in werking getreden wijziging van de WW, waarbij de urensystematiek is verlaten. Sindsdien geldt een inkomstenkorting in geval van werkhervatting. In verband hiermee is het volgens verweerder niet meer nodig om het GAA te vermelden in de WW-toekenningsbeslissing. De berekening van het GAA in het dossier (de memo) is bovendien een voorlopige berekening. Er is pas sprake van een definitieve vaststelling, indien het GAA bekend wordt gemaakt door middel van een besluit. Tegen zo’n besluit kan bezwaar worden gemaakt, aldus verweerder.
4. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of verweerder er terecht van uit is gegaan dat het bezwaar ontvankelijk was. Alleen bij een ontvankelijk bezwaar dient immers een heroverweging van het bestreden besluit plaats te vinden, zo volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bezwaar is alleen ontvankelijk als degene die het bezwaar indient belanghebbende is, dat wil zeggen voldoende (proces)belang heeft bij de gevraagde heroverweging. Deze regel is dwingendrechtelijk van aard.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. [1]
6. Gelet op de invulling die de rechtspraak geeft aan het begrip procesbelang en gelet op hetgeen eiseres nastreeft met haar bezwaar- en beroepschrift, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft. Eiseres wil, zowel in bezwaar als in beroep, antwoord op een formele, algemene rechtsvraag zonder dat het antwoord feitelijke betekenis heeft voor de WW-aanspraak van de werkneemster, waarop het aangevallen besluit ziet. Zoals verweerder terecht heeft benadrukt is sedert de op 1 juli 2015 in werking getreden wijziging van de WW vaststelling van het GAA in geval van een relevant arbeidsurenverlies niet meer nodig om de aanspraak op een WW-uitkering vast te stellen. De juistheid van de toekenningsbeslissing staat hier niet ter discussie.
7. Eiseres stelt belang te hebben bij een juiste vaststelling van het GAA. Dat belang is in geval van een eigen risicodrager echter alleen aan de orde indien zich een situatie voordoet waarin vanwege werkhervatting een korting op de uitkering moet worden berekend. In dat verband is door de gemachtigde van verweerder tijdens de digitale zitting verklaard dat eiseres in zo’n situatie altijd het GAA van een ex-werknemer kan opvragen bij verweerder. De reactie daarop van verweerder is een besluit waartegen bezwaar openstaat.
8. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. Om die reden dient het beroep gegrond te worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen.
9. De rechtbank draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om vanwege bijzondere redenen, gelegen in de zwaarte van deze zaak, af te wijken van de forfaitaire vergoedingen zoals deze zijn opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de kosten op grond van voornoemde Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129.