ECLI:NL:CRVB:2015:2061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
13-6224 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing WAZ-uitkering zonder procesbelang

Op 19 juni 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de schorsing van zijn WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die sinds 31 december 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, had in oktober 2012 een schorsingsbesluit ontvangen van het Uwv, dat per 1 november 2012 inging. Dit besluit werd in een daaropvolgende beslissing op bezwaar van 11 december 2012 bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

In het hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv ten onrechte zijn uitkering had geschorst, omdat hij geen relevante informatie had die de schorsing kon onderbouwen. Hij betwistte dat hij inkomsten had gegenereerd die de schorsing rechtvaardigden. Het Uwv daarentegen verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak en wees erop dat de appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere besluiten die zijn uitkering betroffen.

De Raad overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt. Aangezien de appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere besluiten die de uitkering betroffen, concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat er geen procesbelang meer was.

Uitspraak

13/6224 WAZ
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2013, 13/389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België, (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft sinds 31 december 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv de betaling van de WAZ-uitkering geschorst per 1 november 2012. Bij beslissing op bezwaar van 11 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte zijn WAZ-uitkering heeft geschorst, omdat het Uwv te voorbarig is geweest met de conclusie dat hij gewerkt heeft en dat hij met deze werkzaamheden € 36.000,- heeft verdiend. Appellant had (nog) niets aan het Uwv te melden wat van belang was, omdat de door hem bestreden aanslag van de Belastingdienst nog niet definitief vastgesteld was.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Tevens heeft het Uwv er op gewezen dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van
11 september 2013 waarbij aan appellant is bericht dat zijn WAZ-uitkering met ingang van
1 januari 2009 niet tot uitbetaling komt in verband met inkomsten uit arbeid en dat appellant ook geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 12 september 2013 waarbij zijn WAZ-uitkering per 1 januari 2014 is ingetrokken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht de schorsing van de uitkering nietig te verklaren en met terugwerkende kracht zijn uitkering te herstellen.
4.3.
Nu appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de in 3.2 genoemde besluiten van 11 september 2013 en 12 september 2013, waarbij respectievelijk is besloten vanaf
1 januari 2009 zijn uitkering niet uit te betalen en per 1 januari 2014 in te trekken, kan het hoger beroep van appellant tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit, waarbij de schorsing per 1 november 2012 van de betaling van zijn WAZ-uitkering is gehandhaafd, nu niet meer leiden tot het met terugwerkende kracht ongedaan maken van de schorsing van de uitbetaling van de WAZ-uitkering. Die uitbetaling vindt immers al om andere redenen niet plaats. Aan het hoger beroep is om die reden het procesbelang komen te ontvallen. Daaraan doet niet af hetgeen appellant ter zitting heeft aangevoerd omtrent de mogelijkheid voor hem om aan het Uwv een verzoek te doen terug te komen van de besluiten van 11 en 12 september 2013 op grond van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Daarin ligt volgens appellant wel degelijk een te respecteren belang van hem bij het hoger beroep. Gelet op het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat een dergelijk verzoek, wat daarvan verder zij, niet door appellant is gedaan.
4.4.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) P. Uijtdewillegen

CVG