Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant tot vergoeding van € 974,- aan proceskosten aan elke betrokkene afzonderlijk;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verlaging van de Nederlandse nabestaandenuitkering voor Turkse weduwen die in Turkije wonen, op basis van de Wet woonlandbeginsel. De Raad oordeelt dat deze verlaging in strijd is met de regels die gelden tussen Turkije en de EU, met name het associatierecht. De betrokkenen, Turkse weduwen die voor 1 juli 2012 een nabestaandenuitkering ontvingen, kregen per 1 januari 2013 een lagere uitkering toegewezen op basis van het woonlandbeginsel, wat hen in wezen minder uitkering opleverde dan voorheen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het toepassen van het woonlandbeginsel in deze gevallen in strijd was met het associatierecht, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt dat de wetgever weliswaar de mogelijkheid heeft om uitkeringen te relateren aan de kosten van levensonderhoud in het land van verblijf, maar dat dit niet mag leiden tot een schending van internationale verplichtingen. De Raad concludeert dat de betrokkenen recht hebben op de volledige uitkering zoals deze voor de wijziging gold, en dat de vermindering van hun uitkering in strijd is met artikel 6 van Besluit 3/80. De Raad veroordeelt de appellant tot vergoeding van proceskosten aan de betrokkenen.