3.3.In reactie op vragen van de Raad is door de minister in hoofdzaak te kennen gegeven:
- dat de exacte berekeningswijze van afzonderlijke woonlandfactoren niet kan worden herleid uit de Wwsz en de Regeling; de bereidheid om te bezien hoe de informatievoorziening ter zake structureel kan worden verbeterd is aanwezig, maar om praktische redenen acht de minister het niet aangewezen om de volledige berekening van elke in de bijlage bij de Regeling vastgestelde woonlandfactor te publiceren;
- dat de Svb in hoger beroep op een juiste en volledige manier uiteen heeft gezet hoe en op grond van welke basisgegevens de in de bijlage bij de Regeling voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren over 2013 en 2014 zijn berekend; daarbij is aangetekend dat de woonlandfactor over 2013 gelijk zou blijven en over 2014 zou dalen indien alsnog rekening zou worden gehouden met achteraf beschikbaar gekomen objectieve gegevens met betrekking tot het verschil in kostenniveau tussen Bonaire en Europees Nederland in de betreffende jaren, en
- dat de onverkorte toepassing van de Wwsz en de Regeling ten aanzien van rechthebbenden die wonen te Bonaire niet strijdig is met het Statuut en de discriminatieverboden die zijn opgenomen in de Grondwet, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR); primair is daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen en, subsidiair, dat er voor het gemaakte onderscheid een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat, aangezien de hoogte van de Europees Nederlandse uitkeringen die vallen onder de werkingssfeer van de Wwsz niet is gerelateerd aan het kostenniveau te Bonaire maar aan het hogere kostenniveau in Europees Nederland. Door toepassing van de Wwsz en de Regeling heeft Europees Nederland in 2015 per saldo ongeveer € 50.000,- bespaard op naar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geëxporteerde uitkeringen. Te Bonaire woonden toen vijf ANW-gerechtigden, te Saba en te Sint-Eustatius geen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Door wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is met ingang van 10 oktober 2010 de staatkundige structuur van het Koninkrijk veranderd. Per 10 oktober 2010 is het land Nederlandse Antillen opgeheven en zijn Curaçao en Sint-Maarten zelfstandige landen binnen het Koninkrijk geworden. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba maken met ingang van 10 oktober 2010 als openbare lichamen deel uit van het staatsbestel van het land Nederland. Tezamen worden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba aangeduid als Caribisch Nederland.
4.1.2.De staatkundige wijzigingen van 10 oktober 2010 hebben er niet toe geleid dat het Europees Nederlandse socialezekerheidsstelsel vanaf die datum ook geldt voor Caribisch Nederland. In dit verband wordt verwezen naar de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en de memorie van toelichting bij die wet (Kamerstukken II 2008/09, 31957, nr. 3, p. 19). Ingevolge deze Invoeringswet is een aantal Antilliaanse Landsverordeningen, waaronder de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering, per 10 oktober 2010 omgezet in een Caribisch Nederlands socialezekerheidsstelsel. Het Caribisch Nederlands socialezekerheidsstelsel kent een eigen systematiek en voorziet in (vooralsnog), per eilandgebied variërende, lagere uitkeringen dan het Europees Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba geoordeeld dat – kort weergegeven – de verschillen in uitkeringsniveaus tussen aan de ene kant Caribisch Nederland en aan de andere kant Europees Nederland niet van redelijke grond zijn ontbloot en niet leiden tot een ingevolge het Statuut, de Grondwet, het EVRM dan wel het IVBPR verboden ongelijke behandeling (ECLI:NL:OGHACMB:2014:110). Europees Nederlands wettelijk kader
4.2.1.In artikel II, onderdeel A, van de Wwsz is bepaald dat in artikel 17 van de ANW, dat ziet op de hoogte van nabestaandenuitkeringen, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid een nieuw derde lid wordt ingevoegd. Dat nieuwe derde lid luidt:
3. De bruto-nabestaandenuitkering bedraagt voor een nabestaande die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste of tweede lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.
Verder is in artikel II, onderdeel G, van de Wwsz bepaald dat aan artikel 67 van de ANW, waaraan betrokkene haar recht op een ANW-nabestaandenuitkering ontleent, een laatste lid wordt toegevoegd dat – voor zover in dit geding van belang – dezelfde tekst heeft als het derde lid dat ingevolge de Wwsz wordt toegevoegd aan artikel 17 van de ANW. Bij latere wetgeving is aan het laatste lid van artikel 67 van de ANW nog een zin toegevoegd die verduidelijkt dat artikel 17, derde lid, van de ANW buiten toepassing moet blijven indien toepassing wordt gegeven aan het laatste lid van artikel 67 van de ANW.
4.2.2.In artikel V van de Wwsz is bepaald dat de artikelen van deze wet in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en dat bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II in acht wordt genomen dat dat artikel voor lopende gevallen niet eerder in werking treedt dan zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de Wwsz is geplaatst.
4.2.3.De Wwsz is geplaatst in Staatsblad 2012, 198. Dit Staatsblad is uitgegeven op
29 maart 2012. De ministeriële regeling waarnaar de Wwsz verwijst, de Regeling, is geplaatst in Staatscourant nr. 8306 van 27 april 2012.
4.2.4.In artikel 2 van het koninklijk besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van de Wwsz (Staatsblad 2012, 206) is bepaald dat
artikel II van de Wwsz voor lopende gevallen in werking treedt met ingang van
1 januari 2013. In artikel 3 van de Regeling is bepaald dat de Regeling in werking treedt op het tijdstip waarop de betrokken artikelonderdelen van de Wwsz in werking treden.
4.2.5.In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat het percentage bedoeld in, onder meer, het laatste lid van artikel 67 van de ANW, het percentage bedraagt dat is opgenomen in de bijlage bij de Regeling.
De bijlage bij de Regeling bestaat uit een tabel met woonlanden en woonlandfactoren die jaarlijks wordt geactualiseerd. In Staatscourant nr. 21314 van 16 oktober 2012 en Staatscourant nr. 29087 van 21 oktober 2013 zijn de woonlandfactoren over achtereenvolgens 2013 en 2014 vastgesteld. Daarbij is de woonlandfactor voor Bonaire bepaald op 70% over 2013 en op 80% over 2014. In genoemde Staatscouranten is als toelichting op de bijlage bij de Regeling vermeld dat de vastgestelde woonlandfactoren een weergave zijn van het kostenniveau van een bepaald land ten opzichte van het kostenniveau in Nederland en dat zij worden verkregen door uit te gaan van de koopkrachtpariteitscijfers van de Wereldbank of, indien deze niet beschikbaar zijn, van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per hoofd van de bevolking. Verder is vermeld dat de hieruit voortvloeiende percentages worden uitgedrukt in categorieën afgerond op tientallen procenten en dat naar boven toe wordt afgerond. Een meer specifieke toelichting bij de over 2013 en 2014 vastgestelde woonlandfactoren is niet gepubliceerd.
Positie van inwoners van Bonaire
4.3.1.In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wwsz is geponeerd dat het woonlandbeginsel ook moet gelden voor uitkeringen die vanuit Europees Nederland worden geëxporteerd naar Caribisch Nederland (Kamerstukken II 2010/11, 32878, nr. 3, p. 2). Hierop heeft het Tweede Kamerlid Ortega-Martijn amendementen ingediend die ertoe strekten het in dit wetsvoorstel opgenomen criterium ‘wonen buiten Nederland’ te vervangen door het criterium ‘wonen buiten Nederland met inbegrip van Caribisch Nederland’ of het criterium ‘wonen buiten het Koninkrijk’ (Kamerstukken II 2011/12, 32878, nrs. 12 en 13). Deze amendementen zijn na een plenair debat in de Tweede Kamer verworpen (Handelingen II 2011/12, 22, item 14 en Handelingen II 2011/12, 23, item 20). De Wwsz is door zowel de Tweede Kamer als door de Eerste Kamer in de redactie die onder 4.2.1 is weergegeven aangenomen (Handelingen II 2011/12, 23, item 20 en Handelingen I 2011/12, 24, item 4) en vervolgens in werking getreden. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwsz kan niet anders worden afgeleid dan dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is dat onder ‘wonen buiten Nederland’ in de zin van de Wwsz wordt verstaan ‘wonen buiten Europees Nederland’. Reeds om die reden is er geen ruimte om het, gelet op de wijziging van het Statuut per 10 oktober 2010, met name voor inwoners van Caribisch Nederland mogelijk enigszins verwarrende criterium ‘wonen buiten Nederland’ in de zin van de Wwsz anders uit te leggen dan als ‘wonen buiten Europees Nederland’. Dit betekent dat de Wwsz een grondslag biedt om in de bijlage bij de Regeling woonlandfactoren vast te stellen voor Bonaire, met dien verstande dat deze woonlandfactoren ingevolge de Wwsz zo moeten worden bepaald dat zij een weergave zijn van de verhouding tussen het kostenniveau te Bonaire en het kostenniveau in Europees Nederland in de betrokken periode.
Berekening van de woonlandfactor
4.3.2.Al in de bezwaarfase heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat de over 2013 en 2014 voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren van 70% en 80% geen realistische weergave zijn van de verhouding die in de betreffende jaren bestond tussen het kostenniveau te Bonaire en het kostenniveau in Europees Nederland. In de bezwaarfase heeft betrokkene ter onderbouwing van dit standpunt aan de hand van concrete voorbeelden uiteengezet dat te Bonaire de prijzen sterk zijn gestegen na de staatkundige wijzigingen van 10 oktober 2010 en de invoering van de Amerikaanse dollar als wettig betaalmiddel in 2011. Van betrokkene kon in de bezwaarfase niet meer worden verwacht om haar stellingname te onderbouwen, aangezien de exacte berekeningswijze van de over 2013 en 2014 voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren niet kan worden herleid uit de Wwsz en de Regeling en de betreffende berekeningen niet zijn gepubliceerd. Zonder toereikende informatievoorziening ter zake kon betrokkene niet verifiëren of de minister bij de vaststelling van de over 2013 en 2014 voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren de Wwsz volledig in acht genomen heeft. Gelet op de positie waarin betrokkene is gebracht doordat zij niet bekend kon zijn met de exacte berekeningswijze van de over 2013 en 2014 voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren, rustte er een verzwaarde motiveringsplicht op de Svb. Aan deze verzwaarde motiveringsplicht heeft de Svb geen invulling gegeven. De Svb heeft ter motivering van het bestreden besluit namelijk volstaan met een – impliciete – verwijzing naar de Wwsz en de Regeling en uitspraken van de Raad die niet specifiek betrekking hebben op de over 2013 en 2014 voor Bonaire vastgestelde woonlandfactoren.
4.3.3.Uit wat onder 4.3.2 is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak terecht gegrond heeft verklaard en dat het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak terecht is vernietigd. Het hoger beroep van de Svb slaagt dus niet voor zover het zich daartegen richt en tegen de opdracht van de rechtbank om het door betrokkene betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
4.4.1.In dit geding moet ook de vraag worden beantwoord of de in de aangevallen uitspraak opgenomen herroeping van de onder 1.5 vermelde besluiten in hoger beroep stand houdt en, zo nee, of er al dan niet aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit alsnog geheel of gedeeltelijk in stand te laten. Gelet op wat partijen in hoofdzaak hebben aangevoerd, zal de Raad in dit verband allereerst beoordelen of de bij de onder 1.5 vermelde besluiten over 2013 en 2014 toegepaste woonlandfactoren van 70% en 80% al dan niet een realistische weergave geacht mogen worden te zijn van de verhouding die in de betreffende jaren bestond tussen het kostenniveau te Bonaire en het kostenniveau in Europees Nederland. Vervolgens zal de Raad beoordelen of er al dan niet sprake is van een schending van enig discriminatieverbod. De Raad zal hierna niet alleen acht slaan op de informatie waarover de rechtbank beschikte, maar tevens op de informatie die pas in hoger beroep beschikbaar gekomen is.
4.4.2.De Wwsz-woonlandfactoren die opgenomen zijn in de bijlage bij de Regeling worden in beginsel verkregen door de koopkrachtpariteitscijfers die door de Wereldbank zijn berekend voor de betrokken woonlanden te vergelijken met het koopkrachtpariteitscijfer dat de Wereldbank heeft berekend voor Europees Nederland. Indien er van een woonland buiten Europees Nederland geen koopkrachtpariteitscijfer beschikbaar is, wordt uitgegaan van het BBP per hoofd van de bevolking. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wwsz zijn deze uitgangspunten met het parlement gedeeld en is hierover gedebatteerd
(vergelijk Kamerstukken II 2011/12, 32878, nr. 6, p. 6).
4.4.3.De Raad heeft het gebruik van door de Wereldbank berekende koopkrachtpariteitscijfers voor de vaststelling van Wwsz-woonlandfactoren in eerdere uitspraken niet onverenigbaar geacht met de Wwsz (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2014:4180) en ziet geen reden om daar in dit geding anders over te oordelen. De door de Wereldbank berekende koopkrachtpariteitscijfers zijn een internationaal breed geaccepteerde indicator van het algemene kostenniveau in een land en dus ook van de gemiddelde bestaanskosten in een land. Als er objectief te achten gegevens beschikbaar zijn, zoals door de Wereldbank berekende koopkrachtpariteitscijfers, mag de minister daarop afgaan bij de vaststelling van Wwsz-woonlandfactoren. 4.4.4.Wegens het ontbreken van door de Wereldbank voor Bonaire berekende koopkrachtpariteitscijfers, heeft de minister bij de vaststelling van de woonlandfactoren voor Bonaire over 2013 en 2014 het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor Bonaire vastgestelde BBP per hoofd van de bevolking dat ten tijde van belang het meest recent was vergeleken met het toen meest recente door de Wereldbank voor Nederland berekende koopkrachtpariteitscijfer. Daarbij is het BBP per hoofd van de bevolking vermenigvuldigd met een correctiefactor. De Raad acht de, in de gronden van het hoger beroep tot in detail toegelichte, berekening van de woonlandfactoren voor Bonaire over 2013 en 2014 niet onverenigbaar met de Wwsz. Daarbij is in aanmerking genomen dat een zekere grofmazigheid in de methodiek die wordt toegepast om Wwsz-woonlandfactoren vast te stellen, kan worden gerechtvaardigd door het belang dat mag worden gehecht aan het streven de uitvoeringslasten te beperken. Het ongedaan maken van elke ongelijke behandeling die daar het gevolg van is of zou kunnen zijn, gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten. Dit geldt temeer nu Wwsz-woonlandfactoren worden uitgedrukt in categorieën die zijn afgerond op tientallen procenten die in het voordeel van uitkeringsgerechtigden naar boven toe worden afgerond. Deze marge staat er immers mede borg voor dat uitkeringsgerechtigden die buiten Europees Nederland wonen niet tekort worden gedaan indien de Wereldbank voor hun woonland geen koopkrachtpariteitscijfer heeft berekend. Voor zover er bezwaar tegen is geuit dat de minister bij de vaststelling van de woonlandfactoren over 2013 en 2014 is uitgegaan van het voor Bonaire vastgestelde BBP per hoofd van de bevolking over 2008 en niet van een over een later jaar voor Bonaire vastgesteld BBP per hoofd van de bevolking, wordt eraan herinnerd dat de minister erop heeft gewezen dat de woonlandfactor over 2013 gelijk zou blijven en over 2014 zou dalen indien alsnog rekening zou worden gehouden met meer recent beschikbaar gekomen gegevens over het verschil in kostenniveau tussen Bonaire en Europees Nederland in die jaren.
4.4.5.Bij het voorgaande tekent de Raad aan dat buiten kijf staat dat na de staatkundige wijzigingen van 10 oktober 2010 veel prijzen te Bonaire sterk zijn gestegen. Algemeen toegankelijke onderzoekrapportages – zoals de rapportages van het CBS, het rapport ‘Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint-Eustatius, Saba en Europees Nederland’ van de evaluatiecommissie Caribisch Nederland, en het rapport van het onderzoeksbureau Ecorys van 13 juli 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 31568, nr. 193) – bevestigen dat beeld. Prijsstijgingen in de woonlanden zijn echter maar een van de factoren die tot uitdrukking komen in vastgestelde Wwsz-woonlandfactoren. Andere relevante factoren zijn bijvoorbeeld de verhouding die voor de inwerkingtreding van de Wwsz bestond tussen het kostenniveau in het betreffende woonland en het kostenniveau in Europees Nederland en de prijsstijgingen en koopkrachtontwikkeling in Europees Nederland.
4.4.6.Uit wat onder 4.4.2 tot en met 4.4.5 is overwogen volgt dat de bij de onder 1.5 vermelde besluiten over 2013 en 2014 toegepaste woonlandfactoren niet in strijd worden geacht met artikel 67, negende lid, van de ANW.
4.5.1.De hoogte van ANW-nabestaandenuitkeringen werd tot de inwerkingtreding van de Wwsz niet beïnvloed door het kostenniveau in het woonland van rechthebbenden die niet in Europees Nederland wonen. Voorop moet worden gesteld dat het de wetgever vrijstaat op grond van nieuwe en gewijzigde inzichten ervoor te kiezen wetten zodanig te wijzigen dat het toe te kennen bedrag van uitkeringen die zijn bedoeld om te voorzien in een minimumbestaansniveau, wordt gerelateerd aan de kosten van levensonderhoud in het land waar de betrokkene woont. Bij de vormgeving en toepassing van zulke wetgeving zal echter rekening gehouden moeten worden met de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen en andere internationale instrumenten.
4.5.2.De stelling van betrokkene dat veel uitkeringen die vanuit Europees Nederland worden geëxporteerd naar landen met een lager kostenniveau niet zijn verlaagd wegens wonen buiten Europees Nederland, vat de Raad op als een beroep op de discriminatieverboden die zijn opgenomen in onder meer de Grondwet, het EVRM en het IVBPR. Deze discriminatieverboden maken deel uit van de fundamentele rechten die ook ingevolge het Statuut in acht moeten worden genomen.
4.5.3.Aan betrokkene moet worden toegegeven dat uitkeringen die vanuit Europees Nederland worden geëxporteerd naar landen met een lager kostenniveau veelal niet of nog niet zijn verlaagd wegens wonen buiten Europees Nederland. In dit verband kan allereerst worden gedacht aan economisch bij Europees Nederland achterblijvende lidstaten van de Europese Unie en enkele ultraperifere gebieden, zoals het Franse deel van Sint-Maarten, Martinique, Guadeloupe en Frans-Guyana. Indien uitkeringsgerechtigden (of hun kinderen) daar wonen staat, naast de tekst van de Wwsz, het Unierecht in de weg aan de toepassing van woonlandkortingen. In dit verband wordt herinnerd aan de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 11 mei 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, 1832). Verder kan worden gedacht aan een aantal landen die geen lid zijn van de Europese Unie, maar waarmee Europees Nederland wel een bilateraal socialezekerheidsverdrag gesloten heeft dat, vooralsnog, in de weg staat aan toepassing van de Wwsz. In dit verband wordt herinnerd aan de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 24 mei 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 32878, nr. 18).
4.5.4.Betrokkene ontleent noch direct noch indirect rechten aan het feit dat uitkeringen die vanuit Europees Nederland worden geëxporteerd naar de onder 4.5.3 bedoelde woonlanden niet onder het toepassingsbereik van de Wwsz vallen dan wel dat de Wwsz buiten toepassing wordt gelaten ten aanzien van die woonlanden. Europees Nederland is lid van de Europese Unie en Bonaire maakt deel uit van het staatsbestel van het land Nederland, maar Bonaire heeft (vooralsnog) voor de toepassing van het Unierecht de status van de Landen en Gebieden Overzee en niet de status van ultraperifeer gebied. Daarom is het EU-recht in beginsel niet van toepassing. Beoordeling in het kader van Vo. 883/2004 maakt dit niet anders. Verder is er tussen Europees Nederland en Bonaire geen – met een bilateraal socialezekerheidsverdrag vergelijkbare – regeling gesloten met een standstill-bepaling of een exportverplichting die differentiatie van de hoogte van de uitkering op basis van het kostenniveau in het woonland niet toestaat. Het recht op export van ANW-nabestaandenuitkeringen is geborgd in artikel 32a en artikel 32b van de ANW en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen. Al met al is wonen te Bonaire voor de toepassing van de Wwsz zo wezenlijk verschillend te achten van wonen in een van de onder 4.5.3 bedoelde landen, dat er in zoverre geen sprake is van te vergelijken gevallen en de onder 4.5.3 beschreven ongelijke behandelingen dus niet kunnen leiden tot de conclusie dat er enig discriminatieverbod geschonden is.
4.5.5.Sommige soorten uitkeringen die vanuit Europees Nederland worden geëxporteerd naar, onder meer, Bonaire, vallen niet onder het toepassingsbereik van de Wwsz. In dit verband kan worden gedacht aan bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet en het nabestaandenpensioen dat betrokkene van het ABP ontvangt. Ook deze ongelijke behandelingen kunnen niet leiden tot de conclusie dat er enig discriminatieverbod geschonden is. De aard en financiering van de uitkeringen die niet onder het toepassingsbereik van de Wwsz vallen verschillen namelijk zo wezenlijk van de aard en financiering van uitkeringen die wel onder het toepassingsbereik van de Wwsz vallen, dat er ook in zoverre geen sprake is van te vergelijken gevallen.
4.5.6.Voor het overige kan in dit geding in het midden gelaten worden of er al dan niet sprake is van te vergelijken gevallen, omdat voor het onderscheid naar woonplaats waarin de, dwingendrechtelijke, Wwsz voorziet een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat. De Raad heeft eerder overwogen – onder meer in zijn uitspraak van 12 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4180) – dat het doel dat met de Wwsz wordt nagestreefd, te weten voorkomen dat Europees Nederlandse uitkeringen die buiten Europees Nederland worden verstrekt, naar lokale maatstaven bezien, uit de pas lopen, als een gerechtvaardigd doel kan worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de Raad is het daarvoor gekozen middel, een evenredige korting op de uitkering, geschikt en proportioneel. Daarbij heeft de Raad in dit geding mede in aanmerking genomen dat de bij de onder 1.5 vermelde besluiten aan betrokkene toegekende Europees Nederlandse ANW-nabestaandenuitkering ondanks de toegepaste woonlandkorting nog altijd substantieel hoger is dan een vergelijkbaar weduwenpensioen op grond van de Caribisch Nederlandse Algemene Weduwen- en wezenverzekering.