Overwegingen
1. Eiseres ontvangt een Anw-uitkering en is woonachtig in [woonplaats] .
2. Bij het besluit van 11 december 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de hoogte van de Anw-uitkering vanaf 1 januari 2013 wordt aangepast aan het kostenniveau van het woonland.
Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
3. Bij het primaire besluit van 8 augustus 2014 heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:845) ambtshalve zijn eerdere besluit van 11 december 2012 tot toepassing van het woonlandbeginsel herzien, in die zin dat vanaf 1 maart 2014 de Anw-uitkering niet meer wordt aangepast aan het kostenniveau van het woonland. Het bedrag dat eiseres vanaf 1 maart 2014 te weinig heeft ontvangen, zal worden nabetaald. 4. Bij het bestreden besluit van 8 december 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat dit besluit in overeenstemming is met het beleid dat verweerder voert ten aanzien van het terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende (paragraaf SB1076). Dit beleid is in overeenstemming met de jurisprudentie van de Raad. Er wordt daarom maximaal vanaf de maand waarin de Raad uitspraak heeft gedaan herzien. Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden om af te wijken van dit beleid, aldus verweerder.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar Anw-uitkering met volledig terugwerkende kracht had moeten herzien tot 1 januari 2013, de eerste datum waarop de woonlandfactor op de uitkering werd toegepast. De argumenten die zij daartoe heeft aangedragen, zullen hierna aan de orde komen.
6. Uitgangspunt is dat het besluit van 11 december 2012 in rechte onaantastbaar is.
7. Eiseres heeft ten eerste aangevoerd dat nu met de uitspraak van de Raad is komen vast te staan dat de herziening van de Anw-uitkering onrechtmatig is geweest, de herziening ook met volledige terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 ongedaan dient te worden gemaakt. Volgens eiseres is het in strijd met internationaal recht en het eigen beleid van verweerder dat verweerder de uitkering slechts met beperkte terugwerkende kracht heeft herzien.
8. De rechtbank stelt voorop, dat geen rechtsregel of -norm valt aan te wijzen die verweerder verplicht om naar aanleiding van jurisprudentie ambtshalve een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien met volledig terugwerkende kracht. De rechtszekerheid zou zich daartegen ook verzetten. Overigens heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting een dergelijke norm ook niet concreet kunnen noemen.
Ook het beleid van verweerder (waaronder genoemde paragraaf SB1076) kent niet een dergelijke norm.
9. Wel kan op verweerder de verplichting rusten om naar aanleiding van een verzoek daartoe, een in rechte onaantastbaar geworden besluit te herzien.
Voorzover eiseres heeft bedoeld te stellen dat in de onderhavige situatie moet worden aangenomen dat sprake is van een verzoek van eiseres dan wel van een daarmee op één lijn te stellen situatie, overweegt de rechtbank verder als volgt.
10. In overeenstemming met wat voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient de rechtbank zich in dit kader te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien daarvan geen sprake is, dient de rechter de beslissing van het bestuur om niet terug te komen van het eerdere besluit, te respecteren.
11. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd.
12. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4681) vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Het unierecht doorbreekt dit nationale procesrechtelijke kader niet, waarbij de rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 januari 2004, C-453/00, Kühne-Heitz.
13. Het recht van eiseres op een Anw-uitkering is een duuraanspraak. Gelet op vaste rechtspraak van de Raad dient dan een onderscheid gemaakt te worden tussen de periode voorafgaande aan een verzoek om herziening van een dergelijk in rechte onaantastbaar geworden besluit, en de periode daarna.
14. Waar het betreft de periode vóór het verzoek om herziening dient de rechtbank zich in overeenstemming met wat voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
15. Voor de periode na het herzieningsverzoek moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar indien een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager zou worden tegengeworpen. Dit sluit aan bij het arrest van het Hof van 4 oktober 2012 in de zaak Byankov (C-249/11).
16. De vraag of verweerder over de periode na het herzieningsverzoek de belangen goed heeft afgewogen, behoeft in dit geding echter geen beantwoording. Niet is gebleken van een herzieningsverzoek vóór 1 maart 2014, en vanaf die datum is de uitkering van eiseres hersteld naar het oorspronkelijke niveau.
17. Waar niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, behoefde verweerder ook niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 maart 2014 de uitkeringsaanspraken van eiseres te herzien in haar voordeel. Daarbij tekent de rechtbank volledigheidshalve nog aan dat (ook) uit het arrest Byankov geen verplichting volgt om met terugwerkende kracht terug te komen op een rechtens onaantastbaar besluit bij het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden.
18. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen de eisers die wel en de eisers die geen rechtsmiddel hebben aangewend tegen het besluit tot toepassing van de woonlandfactor, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Eiseres bevindt zich niet in dezelfde positie als de personen met wie zij zich vergelijkt. Anders dan deze personen heeft zij immers geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot toepassing van de woonlandfactor. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de Raad van 6 januari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP0348). Gelet op deze uitspraak en de hiervóór aangehaalde rechtspraak is dit ook een juridisch relevant verschil. Daaraan mag door verweerder ook belang worden gehecht. 19. De stelling van eiseres dat verweerder financieel voordeel zou hebben behaald door niet met verdergaande terugwerkende kracht te herzien kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Met deze enkele stelling, wat daar overigens van zij, doet eiseres geen beroep op een rechtsnorm.
20. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 11 december 2012, omdat zij op basis van adviezen van adviesorganen er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat verweerder, net zoals in eerdere gevallen, ambtshalve met volledige terugwerkende kracht tot herziening zou overgaan. Verweerder heeft er ten onrechte niet op gewezen dat hij in dit geval anders zou handelen. Het had met name op de weg van verweerder gelegen eiseres te informeren, omdat zij niet in Nederland woont.
21. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan een beroep op het vertrouwensbeginsel in beginsel alleen gehonoreerd worden indien sprake is van een door een bevoegd orgaan gedane, uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging aan betrokkene. Niet gebleken is dat verweerder een dergelijke toezegging aan eiseres heeft gedaan. Het feit dat eiseres niet in Nederland woont, maar in [woonplaats] , is daarbij niet relevant.
Dat eiseres op grond van een eerdere handelwijze van verweerder meende dat opnieuw op dezelfde wijze tegemoet zou worden gekomen, betekent nog niet dat aan haar een toezegging is gedaan voor de toekomst. Een eerdere handelwijze brengt namelijk niet met zich mee dat verweerder gehouden is dat opnieuw te doen. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de uitspraak van de Raad van 28 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX9420), met name de overwegingen 4.11 en 4.12. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. 22. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij financieel is benadeeld doordat niet met volledige terugwerkende kracht is herzien. Zij kwam in financiële nood te verkeren, doordat zij bijna de helft van haar inkomen moest inleveren. Zij heeft geld moeten lenen en is ingetrokken bij haar zoon.
23. Eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd. Overigens is ook niet op voorhand aannemelijk dat zij uitsluitend als gevolg van de toepassing van de woonlandfactor in een financiële noodsituatie is komen te verkeren. Eiseres had destijds ook de mogelijkheid om in rechte op te komen tegen het besluit tot toepassing van de woonlandfactor. Dat zij dat niet heeft gedaan, kan niet worden toegerekend aan verweerder, waarbij de rechtbank nog verwijst naar hetgene hiervóór onder 18-21 is overwogen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
24. Het beroep is ongegrond.
25. Verweerder heeft zich ter zitting uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat hij op basis van de gronden van het bezwaar een juiste beslissing heeft genomen. Nu de in beroep aangevoerde gronden om inhoudelijke redenen al niet kunnen slagen, kan en zal de rechtbank in het midden laten in hoeverre die gronden (voorzover niet naar voren gebracht in bezwaar) in beroep tijdig zijn aangevoerd.
26. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.
27. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.